Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Luisteren

betekenis & definitie

(luisterde, heeft geluisterd),

1. (met aandacht) horen om iets te vernemen, ingesteld zijn om te horen: luister eens, hoor je dat geluid ook ?; luister goed naar hetgeen ik u zeggen zal; hij heeft niet geluisterd naar de preek; — het oor te luisteren leggen, horen naar wat er gezegd wordt;
2. ter sluiks trachten te horen: aan de deur luisteren; — (spr.) die luistert aan de wand, verneemt zijn eigen schand;
3. aandacht schenken aan : gij verdient niet dat er iemand 'naar u luistert; — naar iets niet willen luisteren, er niet van -willen horen; —(van dieren) naar een zekere naam luisteren, die naam kennen en er op reageren;
4. gehoorzamen aan, zich richten naar : naar goede raad luisteren ; het paard luistert naar de toom ; — het schip luistert naar het roer, laat zich gemakkelijk sturen; — (w.g.) de koorts luistert terstond naar de kinine, de kinine oefent dadelijk invloed uit op de koorts;
5. dat luistert name, het komt er zeer op aan, het eist precisie, de minste kleinigheid oefent er invloed op.

II. (luisterde, heeft geluisterd), (gew.) zacht aan het oor zeggen, fluisteren.