(werkte achteruit, heeft achteruitgewerkt),
1. (van werkt.) zó werken, dat het in beweging gebrachte voorwerp zich achterwaarts beweegt: de motor werkt achteruit;
2. dit kanon werkt sterk achteruit, bij het afschieten beweegt het zich achterwaarts ;
3. (w. g.) (van wetten, vonnissen enz.) terugwerkende kracht hebben ;
4. met moeite een zwaar voorwerp achteruit brengen.