Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Aansporen

betekenis & definitie

I.(spoorde aan, heeft aangespoord), eig. met sporen aandrijven, de sporen geven; maar vrijwel uitsl. fig. gebezigd, drijven, prikkelen (tot meerdere inspanning enz.): die leerling moet ik steeds aansporen, anders komt er niets van hem terecht; iemands ijver, lust aansporen, sterk prikkelen, aanmoedigen; — iem. tot handelen, nadenken, tot deugd, gehoorzaamheid, orde en vlijt aansporen, daartoe opwekken ; — wie de eerzucht aanspoort, kan tot iets groots geraken, wie ze aandrijft, brengt ze licht ten val.

II.AANSPOREN, (spoorde aan, is aangespoord), met de spoortrein aankomen.