Van aalmoes tot zwijntjesjager

Dr. E. Schröder (1980)

Gepubliceerd op 10-04-2020

Vief

betekenis & definitie

Het Latijnse woord vivus betekent: levend. Daarvan komt het Franse vif en het Nederlandse vief, dat voor het eerst wordt gebruikt door Justus van Effen, dus in de 18e eeuw.

Hij schreef aanvankelijk in het Frans en heeft het in een van zijn Spectatoriale geschriften over een vive beweging. Dit is de oudste vindplaats van vief in het Nederlands en het is zeer waarschijnlijk dat Van Effen eenvoudig het Franse woord vif heeft overgeno-men. De betekenis is: rap, levendig. Bij Wolff en Deken komt vief ook voor, soms in een wat andere zin. In een der brieven van Blankaart aan Saartje leest men: ‘Gij zijt vif, haastig en zoo taamelijk oploopend’. Hier betekent vief kennelijk: onstuimig, haastig gebakerd, ongeduldig.Van vief is weer een bijvoeglijk naamwoord afgeleid, dat vievig luidt en daarvan komt weer een zelfstandig naamwoord vievigbeid. In het zuiden des lands kan men horen zeggen: hij heeft zijn vrouw geslagen in een vievigheid, d.w.z.: in plotselinge drift, in een opwelling van boosheid.