Woorden en uitdrukkingen verklaard

Dr. C.H. PH. Meijer (1919)

Gepubliceerd op 03-12-2020

Schanslooper

betekenis & definitie

benaming van een zware jas, door schildwachts gedragen bij 't schilderen of loopen op de schansen; dan ook voor den duffel door zeelui gedragen. Wij hebben hier te doen met een naam van een voorwerp of werktuig, gebezigd bij een handeling, of voorwerp van die handeling, en gevormd alsof het den naam was van den handelenden persoon: een verschijnsel, dat niet vreemd is, omdat het werktuig dikwijls als zelf handelend kan opgevat worden, zooals b.v. een briefopener, pennewisscher.

Bij vele andere woorden is die beschouwing minder sprekend, of zelfs mogelijk. Hier volgen nog eenige voorbeelden, naar gradueele duidelijkheid: neerhaler, (touw, waarmede men een zeil neerhaalt), dooddoener, (argument of uitspraak, waarmede men iemand doodslaat), opknappertje iets, waarvan men opknapt), uitloopertje (kleedingstuk, w.m. men 's avonds uitloopt), scheepsroeper, verrekijker; meesnijder (werktuig w.m.) en opsnijder (werktuig, waarop een diamant gesneden wordt); staatmaker, in 't Kaapsch-Holl. voor persoon of dier, waarop men staat kan maken (Mansvell) ; voorwerp van de handeling vindt men b.v. in de volgende woorden: rookertje (sigaar), lekker lezertje (prettige lectuur), krijgertje (iets dat men gekregen heeft), bakker(d) (gebakken knikker), zenderke (in 't vla. stukje papier, langs het vliegertouw naar boven gezonden).