Niettegenstaande het roemruchte verleden van de Nederlanders in Amerika, is de inbreng van Nederlandse leenwoorden in het Amerikaans vrij gering. Vanzelfsprekend zijn de meeste van die woorden ook in het Engels terechtgekomen, maar er zijn termen die zelfs mondiaal een begrip zijn geworden.
Eerst een paar ‘gewone’ voorbeelden:
coleslaw koolsla duffel duffel (textiel)
muff mof (handenwarmer)
poppycock pappekak (zie noot)
slime slijm snoop snoep snotnose snotneus stoop stoep Poppycock is in de volkstaal een nette (?) vervangende kreet voor bullshit! Oorspronkelijk echter betekende deze term 'dunne afscheiding van menselijke herkomst’. Het gaat terug op het verouderde Nederlandse 'pappekak', Bargoens voor 'diarree of buikloop’, eigenlijk: kak in de vorm van pap, kak zo zacht als pap. (Teruggaand op het Latijnse pappa cacare ‘omzetten, afscheiden van voedsel'.)
Op z’n zachtst gezegd is het daarom onbegrijpelijk dat een voedselproducent in Nebraska (Lincoln Snack Co.) voor een soort popcorn als merknaam... Poppycock heeft gekozen!
Opmerkelijker zijn de ‘retourtjes’, de uitgeleende en weer teruggeleende Nederlandse woorden (zie ook English Dutch):
boss baas, zie Negro Dutch (Am) dope dopen,doop Santa Claus Sinterklaas scrabble scrabbelen van schrabben, schrabbelen, grabbelen skate(board) schaats(plank) split splitten, splijten (o.a. split-level) yankee zie noot: Yankee Dutch