Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

Gepubliceerd op 28-09-2020

ketting

betekenis & definitie

(de, -), (ook, als landmeetkundige term) lengtemaat, eertijds 20,714 m, thans 20 m. Er werd echt hard gewerkt en binnen een zes weken zo, hadden we een groot stuk grond van misschien honderd bij honderd ketting schoon gemaakt en klaar voor beplanting (B.

Ooft 1969: 71). - Etym.: Oudste vindpl. plak. van 1684 (S&dS 143). Ontleend aan E chain = id. (66 voet).
- Opm.: Officieel buiten gebruik sedert 1874 (Enc.NWI 467), desondanks nog alg.
- : ketting geven (gaf, heeft gegeven),
1. opwinden (klok). Max, je moet die horloge ketting geven, bekte Airis zomaarzo (Cairo 1979b: 20).
2. eerst ruimte geven aan iets verkeerds om daarna des te harder te kunnen ingrijpen. Zie Cairo 1980c: 492.
- Etym.: De uitdr. lijkt ontleend aan het opwinden van een staande klok door een gewicht aan een ketting omhoog te trekken. Bet. 2 lijkt als een fig. toepassing van bet. 1 te zijn ontstaan.