Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

Gepubliceerd op 28-09-2020

klaar

betekenis & definitie

bn., bw., (ook:)

1. niet meer voorhanden, op. Mevrouw, er is nog wel thee, maar de suiker is klaar. 2. afgelopen, opgehouden. De muziek was klaar, de bandleden pakten hun instrumenten in.
-: klaar zijn met (was, is geweest), afgedaan hebben met. Roebia is woedend op Nohar. Hij moet niet denken dat hij met haar kan doen wat hij wil. Ze neemt het niet langer. En hij hoeft haar ook niet meer op te bellen. Ze is klaar met hem (Vianen 1971: 117).
- Etym.: S ‘a kaba nanga en’ = lett. ‘hij is klaar met hem’.