1. een -(je) maken/leggen, geslachtsgemeenschap hebben; eigenlijk ‘op en neer gaan’. Ook wel wippen. Syn. een nummertje maken. Al in het begin van de 18de eeuw gebruikte men het woord wipperij in de bet. ‘coïtus’.
... een stickie geblowd en een wipje gemaakt. (Boudewijn van Houten: De vlucht naar voren, 1988)
In de krantenartikelen werden bedragen genoemd wat zo’n wip kostte en hoe vaak een hoer per dag een wip maakte. (Haring Arie: De Sarkast, 1989)
‘Als ze hun tekst niet kennen en bovendien nog te lamlendig zijn om tussen de bedrijven door een wipje met elkaar te maken, dan zijn ze als acteurs geen knip voor de neus waard’, riep de oergezonde mannetjesputter uit ‘Laat maar zitten’ verontwaardigd door de telefoon. (Nieuwe Revu, 01/08/91)
2. een - voor een snip (ook wel een snip voor een wip): slogan uit het prostitutiemilieu waarmee bordeelhouders hun waar aanprijzen.
Onderweg kwamen we langs mijn toenmalige overbuurman, het luxe creditcardbordeel Yab Yum, die toen adverteerde met ‘een wip voor een snip’ of zoiets. (Youp van ’t Hek: Amah Hoela, 1994)