van (de) - gaan/raken
weggaan. Deze informele uitdr. is wellicht van Rotterdamse origine (o.a. in Opoe Herfst). Ze komt meermaals voor in het werk van de Rotterdamse volksschrijver Willem van Iependaal.
Ik ga kneize, hoe ’k van wiek mot rake als er lampe valle... (Willem van Iependaal: Polletje Piekhaar, 1935)
Je lichie is getemperd en je man gaat van wiek. (Willem van Iependaal: Adam in ongenade, 1938)
Is het de bedoeling om in deze sloep van wiek te gaan? (Willem van Iependaal: Kluivenduikers Doedeldans, 1937)