wiek
(1950) (Gent) mannelijk geslachtsdeel. • Wiek. Mannelijk schaamdeel. (L. Lievevrouw-Coopman: Gents Woordenboek. 1950)
Marc De Coster (2020-2024)
(1950) (Gent) mannelijk geslachtsdeel. • Wiek. Mannelijk schaamdeel. (L. Lievevrouw-Coopman: Gents Woordenboek. 1950)
Wiktionary (2019)
wiek - Zelfstandignaamwoord 1. een vleugel van een windmolen ♢ De wieken van de molen kwamen in beweging. 2. een pit van een lamp wiek - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wieken ♢ Ik wiek 2. gebiedende wijs van wi...
Muiswerk Educatief (2017)
wiek - zelfstandig naamwoord 1. elk van de vier balken met latwerk die aan een molen draaien ♢ een molen heeft vier wieken Algemene uitdrukkingen: 1. in je wiek geschoten zijn [beledigd zijn]...
Peter Bakema (2003)
(de, -en) pit van een kaars. Spaas verkoopt ook fopkaarsen: die floepen terug aan nadat ze zijn uitgeblazen omdat de wiek van de kaars speciaal is behandeld. - BvL, 31-10-2001.
B.D. Poppen (2000)
De helft van een roede, waarvan de molen er twee heeft. Een molen heeft dus vier wieken. Een wiek is aan een kant voorzien van een hekwerk, waarvoor de zeilen gespannen kunnen worden.
Marc de Coster (1998)
van (de) - gaan/raken weggaan. Deze informele uitdr. is wellicht van Rotterdamse origine (o.a. in Opoe Herfst). Ze komt meermaals voor in het werk van de Rotterdamse volksschrijver Willem van Iependaal. Ik ga kneize, hoe ’k van wiek mot rake als er lampe valle... (Willem van Iependaal: Polletje Piekhaar, 1935) Je lichie is getemperd en je man gaa...
Dr. Johannes van der Schaar (1964)
m/v Verkorting van Lodewijk (m/v), variant van Wikke (m., Gron.) of vr. vorm van Wigge of Wide.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: