Gepubliceerd op 21-06-2017

Slag

betekenis & definitie

1. de - missen, wielrennersslang voor ‘niet in de goede (lees: beslissende) ontsnapping zitten’. Slag is een wielerterm voor een vorm van combine (vgl. 3).

De Zwitsers misten de slag in de etappe, waarin de renners veel last hadden van de hitte. (NRC Handelsblad, 17/06/88)

Het komt niet vaak voor dat hij de slag mist. Daaraan herken je de vedette. (De Volkskrant, 23/07/88) Voor Nederland was Heleen Hage mee, Amerika had Bunki Bankaitis, Noorwegen de ijzersterke Unni Larsen en Frankrijk Valerie Simmonet voorin. De Duitse meisjes misten de slag. (Wieler Revue, 19/08/88)

Walter Godefroot miste de slag door een lekke band. (Ron Couwenhoven: Wielerklassiekers, 1990)

Hoe kon ik de zaak organiseren, want hier reed dus geen renner van PDM mee en we hadden dus gewoon deze slag gemist. (Mart Smeets: Stoem- pen, snot en sterven, 1991)

2. de- onder ’t hempie, Bargoense uitdr. voor ‘de coïtus’.
3. in de - gaan/zitten met..., wielerslang voor ‘een onderlinge afspraak of combine hebben met een tegenstrever; samen een blok vormen’. Bijv. om niet aan te vallen, elkaar te helpen, andere tegenstanders te dwarsbomen enz. (vgl. 1).

Bovendien is het in het wielrennen altijd zo datje een ander pas aan de overwinning gaat helpen, als je voelt datje zelf niet kunt winnen. Het gebeurt nu ook nog steeds. Als je een beetje ogen hebt, kun je zo zien wie met wie in de slag zit. (Nieuwe Revu, 29/09/88)

4. in de - zijn, in een concurrentiestrijd gewikkeld zijn; met iemand in overleg treden. Modieuze uitdr., opgekomen in de jaren tachtig.