Hij had geen sjans bij haar ‘zij ging niet op zijn avances in’. Deze Bargoense uitdr. is afgeleid van Frans chance ‘gelukkig toéval’. Vandaar ook het werkwoord sjansen ‘flirten; een oogje op iemand hebben; rokkenjagen; op vrijersvoeten zijn’. Tegenw. meer algemeen ingeburgerd en dus eerder informeel te noemen.
Ik ging uit om een sjans bij een niese. (Koster Henke: De boeventaal, 1906)
Let, haar moeder, nog net even iets mooier dan tante Con, zodat het voor de hand lag dat zij de meeste ‘sjans’ had bij de Canadezen. (Monika Sau- wer: Huis en hemel, 1986)
Stanley had meteen sjans van minstens vier personen, onder wie drie vijftig-plussers, maar toch ook van een jongeman die, als je heel goed keek, weinig weg had van Robert Redford, maar keek je niet zo goed, dan had hij in ieder geval een blonde spoeling en als hij lachte een gaaf gebit. (Haagse Post, 06/12/86)
Appie denkt dat ze sjans wil. (Chris Bos: De woede van de bassist, 1992)
Van een meisje zonder sjans had ik mezelf op slag omgetoverd in een trouwe geliefde. (Lisette Le- win: Een hart van prikkeldraad, 1992)
Ellen heeft sjans van een junkfood-smikkelaar. (Nieuwe Revu, 23/03/94)
Gepubliceerd op 21-06-2017
Sjans hebben
betekenis & definitie