zie ook vliegen als een rottepruim:
1. de- uitwringen,urineren (gezegd van een vrouw). Vulgair slang. Vgl. de mannelijke variant de aardappels afgieten. Pruimkomt in de 17de eeuw al voor in de bet. ‘vrouwelijk geslachtsdeel’ (vanwege de gelijkenis in vorm).
2. een - maken,een fout begaan, in (verouderd) slang van diamantbewerkers.
3. flink van de - spiersen,veel seksueel verkeer (met vrouwen) hebben. Meer algemeen: ‘flink tekeer gaan; zich doen gelden’ (bijv. in de voetbalsport). Slang, vnl. in de regio Den Bosch. Letterlijk bet. deze uitdr. ‘tabaksvocht tussen de tanden door spuwen of spuiten’.
4. in de -en zitten,in moeilij kheden verkeren; in de nesten zitten. Verouderde slanguitdr.
5. op de-en kruipen(in Enschede, op de proem’n kroep’n),slang voor ‘copuleren’.
6. -en hebben,veel geld hebben. Ook een pruim geld‘een redelijke hoeveelheid geld; een aardig kapitaaltje’. Verouderde slanguitdr.
7. -en op sap zetten,slang voor ‘copuleren’.
Man, da’s toch het mooiste wat er is? ketsen? Hè? Wat is er nou lekkerder dan pruimen op sap te zetten. (Kees van Kooten en Wim de Bie: Hengstenbal, 1977)
Pruimen op sap zetten, roompotje peilen, de oudste beweging der mensheid, kortom: ook deze heren lusten er wel pap van. (Oor, 07/10/87)
8. zijn - drukken,zich wegmaken; ervandoor gaan. Bargoens. Syn. zijn ponum/ponem/porum drukken; zijn snor drukken. Pruimis hier een verbastering van porum(zie ponum).
Voor mij toch het teken om m’n pruim te drukken. (Haring Arie: Een leven aan de Amsterdamse zelfkant, 1968)
9. zo tussen -en en krenten,cliché-antwoord op de vraag ‘hoe gaat het?’