Gepubliceerd op 21-06-2017

Piepen

betekenis & definitie

zie ook een ezeltje piepen:

1. het is gepiept,het is in orde, voor elkaar. Informele uitdr.

Er is de suggestie gewekt dat alleen de ministerpresident zich over zijn opvolging hoeft uit te spreken en dat de zaak dan gepiept is. (Vrij Nederland, 22/12/90)

Binnen een week moest het gepiept zijn. (Bril en Van Weelden: Piano & Gitaar, 1990)

Tijdens de kabinetsformatie van vorig jaar arriveerde Van Mierlo op een dag per paarse BMW in Den Haag. En verdomd, de formatie was ineens gepiept. (Elsevier, 18/11/95)

2. ’m-, er stilletjes vandoor gaan; er vanonder muizen; verdwijnen. Informele uitdr. die al in het begin van deze eeuw voorkomt (Stoett citeert o.a. Henri Hartog: Sjofelen,1904). Syn. ’m peren.

Ze zijn ’m gepiept, wat ik je brom. (Rinus Ferdi- nandusse: Naakt over de schutting, 1966)

We moesten behoorlijk lachen omdat we hem op tijd door de achterdeur waren gepiept. (J.M.A. Biesheuvel: In de bovenkooi, 1972)

... en Bas heeft ons allemaal naar onze kamers gestuurd, maar ik ben ’em gepiept... (Yvonne Keuls: Jan Rap en z’n maat, 1977)

Uiterst kort houd ik het op een avond vol in sa- menscholingssoos en piep ’m vóór echte drukte. A. Moonen: Open Afdeling, 1982

De Iraakse massa’s, gemobiliseerd door de Vader van alle Bluf, piepten hem massaal. (HP/De Tijd, 08/03/91)

Max piept ’m. Hij kan het niet alleen aan, geen van ons kan dat. (Gilbert Grauls: Dronken droom, verloren strand, 1992)

3. piep ze,welterusten, slaap wel. Syn. maf ze. Slanguitdr. Van piepen,soldatenslang voor ‘slapen’, al gebruikelijk aan de KMA

ca. 1913 - 1914. Ook in het Bargoens van begin deze eeuw (o.a. bij Koster Henke).

‘Piep ze’, zegt de officier en gaat af. (K. Norel: Bij de marine, ongedateerd)

< >