zie ook een rooiepieper hebben; scherpepiepers
1. de-s afgieten,naar buiten gaan om te urineren; een kleine boodschap doen. Slang. Syn. de aardappelsafgieten; uitzijn buikhuilen.
... en Theo of Japie of Piet moeten even in de portiek de piepers afgieten... (Jan Wolkers: De Walgvogel, 1974)
2. -s jassen,soldatenslang voor ‘aardappelen schillen’. In het Franse argot spreekt men van lacorvéedepluches,terwijl Tommies(Engelse soldaten) de term spud-bashinggebruiken. Pieper, in de bet. ‘aardappel’ al terug te vinden in Wooordenschat,is mogelijk een afleiding van piepen‘braden boven een heet vuur’, al kan er ook geassocieerd zijn met piep(als in piepjong, piepkleinenz.).
Op de binnenplaats waren de mannen bezig piepers te jassen. (A.M. de Jong: Frank van Wezels roemruchte jaren, 1928)
Nou, als ik aan één ding een schurft had, dan was dat wel aan ‘piepers jassen’, zoals dat heette. (J.A. Deelder: Gemengde gevoelens, 1986)
Ik jaste zo hier en daar een pieper en dat was het dan. (Jos Brink: Laat mij maar schuiven, 1988)