’m -
er vandoor gaan, op de vlucht slaan. Vooral jongerenslang. Syn. pleitezijn; de pleiterik maken.
’m peren, zich wegpakken. P. is een vrij recente toepassing, onder andere schooltaal. (Enno Endt en Lieneke Frerichs: Bargoens Woordenboek, 1974) Kom, meid, ik peer’m en jij moet mee... (Marjan Berk: De zelfvergrootster, 1986)
... maar ik schijn ’m als kleuter ook dikwijls ge- peerd te hebben. (Jos Brink: Spaghetti met stokjes, 1989)
Toen wij weer buiten waren sprong Eddie meteen op zijn fiets en peerde hem. (Dr. Kees van Kooten: Zeven Sloten, 1989)
Piers peert ’m naar de lobby. (René Stoute: Het grimmig genieten, 1991)