Gepubliceerd op 21-06-2017

Muts

betekenis & definitie

1. op de - gaan,copuleren. Syn. mutsen-, mutsje volpompen; naar het mutsenbalgaan.Sinds de jaren zestig in zwang en wellicht Rotterdams van origine. Mutsenin de zin van ‘vrijen, flirten’ komt evenwel al in de 16de eeuw voor. Mutsis een slangterm voor het vrouwelijk geslachtsorgaan. Metonymisch wordt het ook gebruikt voor een vrouw, vooral in Den Haag, waar het een pejoratieve term is in de zin van ‘trutje’ (bijv. ‘Ik vind alle meisjes mutsen’, Nieuwe Revu28/06/95). De uitdr. en het zelfstandig naamwoord zijn vooral populair onder jongeren. Mutsenis eveneens slang voor ‘ouwehoeren, kletsen, zeuren’. Mutserigbet. ‘trutterig’.

2. op zijn - krijgen,een afranseling krijgen. Informele uitdr. Syn. opzijn lazarus/lazer/lazerij krijgen; op zijn tabernakel krijgen.