Gepubliceerd op 21-06-2017

Mikmak

betekenis & definitie

1. de hele-,de hele zooi, rommel. Vgl. het Franse micmacof miquemaque(al in de 17de eeuw bekend). Volgens Vercouillie: Beknopt Etymologisch Woordenboek derNederlandsche Taal(1890) zouden we hier te maken hebben met een reduplicatie met ablaut van de stam van ‘maken’ in ongunstige bet. Bij de infanterie (periode 1860 -1885) werd mikmakgebruikt in de zin van ‘oorlog’. Bij de infanterie (ca. 1913) bet. het ‘aanslagoefeningen’ (zie Van Ginneken). Mikmakis ook gewestelijk voor ‘gekonkel’ en voor ‘onenigheid’.

Dekens, helmen en schansschoppen... heel de mikmak! (Willem van Iependaal: Kluivenduikers Doedeldans, 1937)

... huiszoekingen, - getuigen, - de hele mikmak. (Simon Vestdijk: Pastorale 1943, ïste druk, 1948)

... de hele mikmak ligt nu in mijn bureau. (J.M.A. Biesheuvel: Zeeverhalen, 1985)

... die hele mikmak van feestdagen en andere spannende zaken. (Jos Brink: Laat mij maar schuiven, 1988)

Wat is nou een lekkere pizza? ‘Zo eentje met echt alles erop en eraan. Het lekkerste vind ik die met shoarmavlees, kaas, tomaat, de hele mikmak. Heerlijk.’ (Webber, maart 1995)

2. krijghet-,platte verwensing. Wellicht van Rotterdamse origine.

‘Krijg het mikmak!’, schaterde de Vrouwendief. (Willem van Iependaal: Onder de pannen, 1952)

3. zich het - werken/schrikken/zweten enz.,erg hard werken, schrikken, zweten enz. Mikmak heeft hier de gewestelijke bet. ‘mankement1 (Van Dale1992). Het woord wordt echter vooral gebruikt ter intensivering. Syn. zich het apezuur werken/schrikken/zweten enz.

Ik zweet me ’t mikmak, luit! (A.M. de Jong: Frank van Wezels roemruchte jaren, 1928)

Jij hebt je eigen ’t mikmak gewerkt. (Jan Mens: Mensen zonder geld, 1939)

En al trap ik me ’t mikmak: een stel ballen duurt toch minstens drie kwartier. (Jan Mens: De Gouden Reaal, 1940)

We moesten ons het mikmak trappen om hem in te halen. (Dr. Kees van Kooten: Zeven Sloten, 1989)