Gepubliceerd op 21-06-2017

Jan gat:

betekenis & definitie

1. scheldwoord voor een sukkel; een onhandig en lomp, ook wel vergeetachtig manspersoon. Al in de vroege 17de eeuw, o.a. bij Bredero en Constantijn Huygens. Wellicht ontstaan onder invloed van erg platte, tegenover vrouwen gebruikte invectieven als hondsvot; hondsklink; hondskonte,aanduidingen voor de geslachts- opening van de teef. Vgl. eveneens Frans Jean Fesse en Engels Joe Soap,in dezelfde zin gebruikt. Bij Huygens komt het woord ook voor als scheldnaam voor een Spanjaard.

2. ook een spotnaam voor het beeld van Zadkine, ‘Verwoeste Stad’, in Rotterdam. Vanwege het indrukwekkende gat in het lijf van de af- gebeelde figuur. Syn .Jan met de handjes; Zadki- ne.

... een Sint Laurens die ik bij mijn leven nog nooit uit de steigers heb gezien, symbool bij uitstek van Rotterdams herstel, veel meer dan Zadkine, in de volksmond ‘Jan Gat’, ook een symbool, maar veeleer van de verwoesting van de stad dan van het herstel... (J.A. Deelder: Gemengde gevoelens, 1986)