Gepubliceerd op 21-06-2017

Gat (gaatje)

betekenis & definitie

zie ook als het zeil scheurt, dan heeft het een gat; men kan een ei in zijn reet/gat/ kontgaarkoken/braden; vooreen koudgaatje liggen:

1. alles neuken waar een - in zit,met iedereen (kunnen zowel mannen als vrouwen zijn) naar bed gaan. Vulgair slang. Er bestaan wellicht nog andere varianten. Vgl. Engels slang tofuck everythingwith a hole in it.Voor toelichting op het woord neuken,voorkomend in talrijke uitdr., zie dat neukt niet.Een variant is alles neuken wat los en vastzit.

Dan is er de roman, in de zin van een in prozastijl geschreven, verdicht, verhaal, waarin de protagonist (dat is de held van een roman) tot vervelens toe met een paal in z’n broek loopt, maar hem op cruciale momenten met geen tien paarden omhoog kan krijgen of - het andere uiterste - alles neukt waar een gat in zit, kippen, bejaarden en lijken incluis... (J.A. Deelder: Gemengde gevoelens, 1989)

Tijdens zo’n avond blijkt de belangstelling voor het onderwerp ‘geslachtsziekten’ groot. ‘Niet zo gek, want ze neukten alles wat los en vast zat.’ (Het Parool, 04/05/91).

2. bergje-, maak datje weg komt; loop me niet voor de voeten.
3. daar is het - van de deur!,verzoek aan iemand

om onmiddellijk het huis te verlaten. Hiermee verwant is de uitdr. iemand het vierkante gatwijzen‘iemand aanmanen om weg te gaan’. Vgl. Duits einemzeigen, wo derZimmermann das Lochgelassen hat.Al opgetekend in de 16de eeuw. Kiliaan vertaalde vierkante gatdoor ‘spa- tium ostii’.

4. dat is om de gaatjes te vullen,schertsend gezegd wanneer men na een uitgebreide maaltijd nog een dessert wenst. Cliché uit de huiselijke sfeer.
5. dat lijkt erop als mijn - op een kommetje soep,dat lijkt er helemaal niet op.
6. een gaatje in zijn hoofd/knikker/bol hebben,niet goed wijs zijn. Deze uitdr. is tegenwoordig erg courant in het jongerentaalgebruik. Bij Hofkamp en Westerman vinden we volgend voorbeeld: ‘Tjonge, tjonge, wat doe je toch allemaal. Je hebt zeker een gaatje in je hoofd’; en bij Hoppenbrouwers: ‘Die drolbaars heeft een gaatje in zijn hoofd.’

Ach, hij had geen gaatje in zijn hoofd, dus hij zal het ver brengen. (Jos Brink: Stukje voor stukje, 1985)

Hoewel duizenden Amsterdammers elkaar dagelijks betichten van het hebben van ‘een gaatje in het hoofd’ of‘hersenen als een spons’, wordt er tot nu per jaar bij slechts tien tot twintig demente Nederlanders vastgesteld dat hun hersenen er inderdaad als een spons uitzien. (Het Parool, 25/08/90)

7. een gaatje in zijn nek hebben,slanguitdr. voor ‘onzin kletsen’. Syn. uitzijn nek/boord/mouw/ nekharen/nekspierlullen/pissen.
8. ergens zijn - mee af vegen,iets geringschattend behandelen.
9. het vierkante - wijzen,de deur wijzen. Deze uitdr. komt al voor in de 16de eeuw (o.a. Kiliaan). Een variant is iemand het gat van de timmerman wijzen.Vgl. ook Duits einem zeigen, wo der Zimmermann das Lochgelassen hat.
10. je - tot een toethoren,schertsend antwoord op de vraag wat men krijgt van een gierigaard: helemaal niks. Deze uitdr. komt vooral voor in de Utrechtse Vechtstreek en dateert al uit de 17de eeuw.
11. je kunt er wel met je - op naar Keulen rijden,gezegd m.b.t. een erg bot mes.

ïz lik me-,platte uitdr. voor ‘loop naar de pomp’.

13. op je-,schertsend antwoord in de zin van ‘dat kun je denken; dat zal nogal tegenvallen’. Elliptische uitdr. voor ‘je zal op je gat vallen’. Talrijke varianten in de volkstaal: (aan) mijn reet; een drol op je lippen;

in jouw kakhuis; op je bolle ogen; op je gezichtenz.

14. tot het gaatje gaan/rijden/trainen/werken enz., tot het uiterste, tot je erbij neervalt gaan, rijden, trainen, werken enz. Informele en ietwat modieuze uitdr.

De doelman belooft met zijn ploegmaten ‘tot het gaatje’ te zullen gaan en vraagt om een duwtje in de rug. (De Volkskrant, 07/11/92)

Mijn fetisjisme gaat zo ver, dat ik bereid ben tot het gaatje te gaan voor iemand met een mooie naam. (Lydia Rood: Zij haar zin, 1995)

15. wie kent mijn - in Frankrijk/Keulen,zie wie kent mijn kont in Frankrijk/Keulen.
16. zijn - onderzijn armen nemen/pakken,ervandoor gaan; vluchten (vlug en onverwacht).

Van deze uitdr. zijn al vindplaatsen in de 17de eeuw (Joh. de Brune: Bancketwerk van goede gedachten,1660).