Gepubliceerd op 21-06-2017

Fuck

betekenis & definitie

1. als krachtterm gebruikt om ongenoegen mee uit te drukken; ook om een bepaalde uitspraak te benadrukken. Onder jongeren vervangt het steeds meer het godslasterlijke g.v.d. Nooit op z’n Engels uitgesproken, maar steeds als fuk.Vaak ook als voorvoegsel: fuckzooi.

‘Jullie wilden er tien hé? Ik heb vanochtend bijna leeg verkocht.’ ‘Fuck’, zegt Leon hartgrondig. (Jan Stassen: Sluitertijden, 1986)

Shit, ze hadden hem gehoord, fuck, fuck, fuck. (René Appel: De derde persoon, 1990)

2. geen-,niets; geen zier. Jeugdtaal jaren tachtig. Syn. geen fok; geen makke; geen tering.

Dat jasje van jou, daar is geen fuck (!) meer aan! (Vrij Nederland, 20/12/86)

Nederland stelt geen fuck voor. (Oor, 24/01/87)

Als je journalist bent van een blad moet je zoeken naar een zo groot mogelijke lezerskring, met advertenties heb je geen fuck te maken. (Haagse Post, 19/09/8 7)

Aan haar zwarte ogen was te zien dat ze er geen fuck van geloofde. (Joost Zwagerman: Gimmick, 1989)

Joep kan het geen fuck schelen of ik haar op mijn poten heb, die merkt het niet eens. (Opzij, september 1991)

Ik zit even goed op een sinaasappelkistje als op een Des Bouvrie. Maakt me geen fuck uit. (Nieuwe Revu,10/08/94)

Als je de Yes en zo moet geloven is de eerste keer zo fijn, zo lief en zo fantastisch. Maar ik vond er geen fuck aan. (Webber, januari 1995)

3. krijgde-,onder jongeren een platte verwensing. Sinds eindjaren tachtig.

Krijg de fuck, man. (A.F.Th. van der Heyden: Advocaat van de hanen, 1990)

Laatst riep Gerard Cox bij Sonja: ‘We moeten tegenwoordig aan Youp van ’t Hek vragen wat mag.’ Krijg de fuck, ze gaan hun gang maar, vrijheid, blijheid. (Bert van der Veer: Is er nog iets leuks vanavond, 1991)

4. wat de -..., uitroep, vaak gebruikt als tussenwerpsel. Vertaling van Engels what the fuck? Vaak vernederlandst tot watdefok.

Ik vraag de baas van ‘De Halve Wereld’ wat de fuk er nu weer gebeurd is. (Mare Mijlemans: De Halve Wereld, in: Mooie jonge góden, 1986)

< >