Gepubliceerd op 21-06-2017

Dot

betekenis & definitie

1. een - lood,Bargoens voor ‘een hoop geld’.

Syn. een tiet poen.

2. op de- gaan; iemand op de - nemen,slang voor ‘copuleren’. Eigenaardig genoeg niet opgenomen door Endt en Frerichs, noch door Hees- termans et al., noch door Zuidinga 1990. Wel vermeld door Oudenaarden 1986, en eveneens terug te vinden in de Haagse lijst van Van Gaaien en Van den Mosselaar. Dotis volgens Van Dale(1992) ‘een kleine samenhangende hoeveelheid van een donzige, wollige of vezelige stof. In die zin zou het hier een verwijzing kunnen zijn naar het (vrouwelijk) schaamhaar en bij uitbreiding het vrouwelijk geslachtsorgaan. In deze bet. werd het trouwens al gebruikt door Jan Cremer in zijn bestseller uit 1966 (Ik Jan Cremer. Tweede Boek): ‘Zij ging met de benen gespreid op mijn gezicht zitten zodat ik haar grote dot vlak boven mijn gezicht voelde.’ De volledige uitdr. vinden we eveneens terug in ander werk van Cremer:

En maar flink bij moeder de vrouw op de dot... (Jan Cremer: De Hunnen. Deel 1,1984)

3. een - van een kans,sporttaal voor ‘een prachtkans’.

Maar nadat Vonk kort voor rust een dot van een kans had laten liggen, zou het na de hervatting allemaal nog veel erger worden voor de ploeg uit Schiedam. (De Volkskrant, 20/04/91)

De oude bekende van Haan onderscheidde zich alleen door het missen van een dot van een kans in de eerste helft en het incasseren van opnieuw een gele kaart. (Trouw, 22/03/96)