iemand -
Bargoens voor ‘iemand oplichten, bedriegen, afzetten’. Volgens Endt en Frerichs vooral gebruikelijk bij de rondvaart- gidsen, voor hun verkapt op fooi aandringen bij het naderen van de wal. In de jaren zestig een erg frequente uitdr., ook in kringen van Amsterdamse taxichauffeurs, kwartjesvinders en in de horecasector.
Zo zo, pas in het bedrijf, hè. Maar één ding is je dan van nature wel eigen, namelijk hoe je een klant moet bijlen... (Harry Boring: Wie geeft me dejatmous?, 1965)
Gelijk de meeste klanten die zelf zwaar voor de snuffelvaart in zijn, was hij ook vreselijk bang, dat ie door ze personeel gebijld, oftewel bestolen werd. (Haring Arie: Recht voor z’n Raap, 1972)