1. -en gegeten hebben,ongesteld zijn. Een zinspeling op de kleur van het menstruatiebloed. Voor andere verbloemende zegswijzen hiervoor, zie bezoek hebben.
2. geen -, helemaal niets. Informele uitdr. Vgl. 4. ’t Leek geen biet op Hemelvaart. (Menno ter Braak, in: Propria Cures, 07/07/24)
Ik trek me er geen biet van aan en ga maffen. (Ja- cob Zwaan: Soldaat in Indië, 1969)
... het interesseert mij geen biet of dat in de kerk zal gebeuren of niet. (Bouke Jagt: Bij de gratie Gods, 1985)
Ik geloof er geen biet van dat ze zoiets willen. (Haagse Post, 07/10/89)
3. ik mag een - zijn als..., schertsend gezegd om een bewering krachtig te ondersteunen, hetzij bevestigend, hetzij ontkennend. De bietwordt hier gezien als iets van weinig waarde, iets nietigs. De uitdr. is een informele variant op ik ben een boon als...Ik mag een biet zijn als ik er iets van begrijp. (Her- mine de Graaf: Stella Klein, 1990)
4. mij(n)een -,wat kan mij dat schelen; dat zal mij een zorg zijn. Een variant van deze informele uitdr., mij(n) een mak,troffen we aan bij Jacobus van Looy (1917). Lodewijk van Deyssel gebruikte in een brief gericht aan A. Ising Jr. (1808 - 1889) een werkwoord bietenin de ontkennende vorm (Endt en Frerichs): ‘... iets van mij te recht komt er toch niet meer. Wat kan ’et mijn bieten’, hetgeen de auteurs doet pleiten voor een ontlening aan Duits bieten‘bieden’. Toch is er mogelijk beïnvloeding van de gelijkaardige uitdr. het kan me geen biet schelen, waarbij bietde rol speelt van ‘nietigheid, iets van weinig waarde’, al kan het ook een verbastering zijn van beetje.In die zin kunnen we de uitdr. ook interpreteren als ’tzal mijn ’n biet zijn(opgetekend bij Jan Mens, Er wacht een haven,1950): ‘het kan mij niet veel schelen’. Volgens Van Ginneken werd het als krachtsinter- jectie onder studenten gebruikt vóór 1913. Stoett verwijst naar het Friesch Woordenboek,bewerkt door Waling Dijkstra en dr. F. Buitenrust Hettema. Tevens citeert hij al een bron uit 1903, de roman De man uit de Slopvan G. van Hulzen en Johan Pieterse. De uitdr. klinkt wat archaïsch, maar wordt nog met regelmaat gebruikt. Variant: het zal mij een biet wezen.
Er werd gebeden voor de vrede in de kerk. De vrede was een duif. ‘Mijn een biet’, had Bram gezegd. (Jacobus van Looy: Jaapje, 1917)
‘Dus jij denkt ook, dar we an de pan zitte?,’ vroeg Leenders, zijn spot verontachtzamend. ‘Nou, mijn een biet!...’ (Piet Bakker: Cis de Man, 1941)
En wuilie niet met Sinterklaas thuis. ‘Mijn ’n biet. Ik geloof toch niet meer an Sinnieklaas’, zei Boom lui. (Piet Bakker: De Slag, 1951)
Als Eitje hem vraagt het ruitje van de deur in te slaan, zegt hij, dat zij er rekening mee moet houden dat het niet gerepareerd zal worden zo lang de oorlog nog duurt.
‘Mij een biet’, zegt Eitje. (Harry Mulisch: De verteller, 1970)
Ja, Piet Hitler. / Nooit van gehoord. / Geloof ik niet. / Mij een biet. (J.A. Deelder: Gemengde gevoelens, 1986)
... waarover Peter beweert ‘dat het de school een biet zal wezen of de leerlingen zich bezighouden met verantwoorde vrijetijdsbesteding’. (Boude- wijn Büch: Brieven aan Mick Jagger, 1988)