Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 19-01-2019

Zoet

betekenis & definitie

Zoet - (Jan), 17de-eeuwsch dichter, vooral van tooneelstukken, „hooftpoëet” van een bent tweederangsschrijvers, waartoe Tengnagel e. a. behoorden. Na een hekeldicht Hedendaaghsche Mantel-eer (tegen de macht van het geld, 1636) schreef hij een 6-tal tooneelstukken: Jochem Jool ofte Jalourschen Pekelharingh (1637, vertaling uit het Duitsch van een Engelsch stuk), Olimpia (treurspel, 1640), Zabynaja of vermomde loosheid (uit het Spaansch, 1648), De adellike huisvader (uit het Ital. 1658), Alphonsus verlieft op Cornelia (uit het Spaansch, 1650), ’t Leven en Bedrijf van Clement Marot, uit het Fransch (5de druk, 1660). Verder maakte deze herbergier van „De soete inval” nog veel stichtelijke gedichten (hij werd „wedergeboren”) en lofdichten op het huis Oranje. Hij overleed 1674.

< >