Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Vliesvleugelige insecten

betekenis & definitie

Vliesvleugelige insecten - Hymenoptera, een orde der Insecten, gekenmerkt door het bezit van een volkomene gedaanteverwisseling; van bijtende, somtijds bovendien zuigende monddeelen ; van vier vliezige, naakte vleugels, van welke de achterste in den regel veel kleiner zijn dan de voorste en met deze door een rij haakjes samenhangen; van een legboor bij de wijfjes, die echter ook als zaag- en steekwerktuig, als legbuis of als angel aanwezig kan zijn en al of niet kan worden ingetrokken. De larven zijn rupsvormig en bezitten pooten of missen deze (maden). Het achterlijf is vergroeid met het borststuk. Over het algemeen zijn het vlugge, bedrijvige dieren en goede vliegers.

De oogen zijn groot en goed ontwikkeld, de pooten sterk. Men verdeelt de vl. in twee groepen ; bij de eene groep ontbreekt een insnoering aan het achterlijf, zoodat borststuk en achterlijf één geheel vormen ; bij de tweede is de eerste ring van het achterlijf met het borststuk vergroeid ; aan dezen ring is de rest van het achterlijf met een korter of langer smal gedeelte bevestigd (getailleerde vormen, b.v. de wespen), waardoor het achterlijf een groote bewegelijkheid verkrijgt. De meest bekende families zijn die der bladwespen, der galwespen, der sluipwesten, der graafwespen, der houtwespen, der goudwespen, der mieren, wespen en bijen. De vijgenwesp (Blastophaga grissorum) (zie Plaat I, fig. 1) is een galwesp, reeds door de Ouden benut om welsmakende en zaaddragende vijgen te krijgen. Nog heden wordt deze caprificatie der vijgen op veredelde boomen door dit insect verkregen ; dit leeft in wilde vijgen en is, als deze nog niet rijp zijn, reeds ontwikkeld, in Juni.

Men plukt nu deze wilde vijgen en hangt ze in de takken van edele vijgenboomen; de wilde vijgen verschrompelen en de galwespen gaan op de edele vijgen over, vormen daar een tweede broedsel, waardoor de vruchtbeginsels galachtig opzwellen en de saprijkdom grooter wordt (zie VIJGENBOOM). De timmerbij (Xylocopa violacea, II, fig. 2) bouwt reeksen van cellen in hout; leeft in Z.-Europa tot in Duitschland. De mortelbij (Chalicodoma muraria, II, fig. 4) komt in Midden-Europa voor; bouwt cellen van fijne zandkorreltjes, vermengd met speeksel, tegen rotsen en muren. De Fransche papierwesp (Polistes gallica, II, fig. 8) wordt gevonden in Frankrijk en Midden-Europa ; bouwt een rozet van cellen, die „papierachtig” zijn, d. w. z. bestaan uit gekauwde plantaardige stoffen en op papier gelijken. Van de muurwespen (Odynerus) komen 22 soorten hier te lande voor ; sommige van deze graven nesten in zand of leem, waarbij de harde grond met speeksel geweekt wordt; aan den ingang wordt somtijds een soort van schoorsteen gebouwd ; na het leggen der eieren in het nest wordt de schoorsteen afgebroken en met den afbraak de ingang toegestopt (II, fig. 9).