Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Visscherij

betekenis & definitie

Visscherij - de opzettelijke vangst van in het water levende organismen, in de eerste plaats van visschen, maar vervolgens ook van schaal- en schelpdieren, koralen, sponsen, zeegras en wier, met de jacht een der oudste middelen der menschen om zich voedsel te verschaffen, gelijk uit talrijke praehistorische vondsten blijkt, nog heden ten dage het voornaamste middel van bestaan in verschillende landen of landstreken. Men verdeelt de visscherij en als bedrijf in vier takken: de zeevisscherij, de kustvisscherij, de riviervisscherij en de binnenvisscherij.

1. Zeevisscherij. Wordt met verschillende vaartuigtypen, tegenwoordig meestal met stoomschepen, in de open zee uitgeoefend. Bij ons is, evenals in de meeste Noord-Europeesche landen, de haringvisscherij verreweg de belangrijkste. Deze wordt vanuit verschillende havens (Vlaardingen, Maassluis, Scheveningen, Katwijk, IJmuiden e.a.) op de Noordzee uitgeoefend in de maanden Mei tot December. De oude buizen en hoekers zijn door de sneller varende loggers vervangen; ook de schilderachtige, doch onhygiënische bommen zijn verdwenen en hebben plaats gemaakt voor de meer moderne stoomloggers. Het voorwerp dezer visscherij is de Noordzee-haring, die aan boord gekaakt en gezouten, of ongekaakt gezouten (d.i. gesteurd) wordt (zie HARING), en van oudsher een belangrijk handelsproduct vormt. Zij wordt uitgeoefend met de vleet (zie VISCHTUIGEN) en begint in het voorjaar in het Noordelijk deel der Noordzee. Naarmate de haringscholen zich zuidwaarts begeven,, wordt er ook op Zuidelijker breedten gevischt, tot eindelijk de visscherij tegen Kerstmis bij den ingang van het Engelsche Kanaal eindigt.

Behalve door ons land wordt ook door Schotland, Engeland en Duitschland ijverig deelgenomen aan de Noordzee-haringvangst; de Noorsche haringvisscherij is meer kustvisscherij en het zijn geheel andere rassen, die daar gevangen worden dan die, welke de Noordzee bewonen. Een andere tak van zeevisscherij, die vooral in de laatst verloopen kwart-ceuw een groote uitbreiding heeft gekregen door de ingebruikneming van stoomschepen, is de trawlvisscherij, die tegenwoordig in hoofdzaak met stoomtrawlers wordt uitgeoefend. Hiermede wordt voornamelijk op platvisch, schelvisch en kabeljauw gevischt; de gronden liggen door de geheele Noordzee verspreid en in den laatsten tijd heeft men, daar deze gronden minder vischrijk zijn geworden, ook buiten de Noordzee, bij Ijsland, de Far-öer, Rockall tot in de Witte Zee en op de kusten van Marocco zijn geluk beproefd. De voornaamste vischsoorten zijn de schol en de schelvisch, die aan boord in ijs bewaard en dood aangevoerd worden. Behalve met stoomschepen wordt de trawlvisscherij ook met gedekte of open zeilvaartuigen uitgeoefend, waarvan de laatste meestal in de onmiddellijke nabijheid der kust blijven en hun vangst levend aan land brengen. — Een derde tak van zeevisscherij is de beugvisscherij, die echter in verband met de verarming der vischgronden heden ten dage niet meer in denzelfden omvang als vroeger uitgeoefend wordt. De voornaamste vischsoorten zijn de kabeljauw, de schelvisch en de heilbot, die aan boord in met zeewater gevulde ruimen (bunnen) zorgvuldig worden bewaard en dus in tegenstelling met den ijsvisch levend aan land worden gebracht. Het daarbij gebruikte vischtuig is de beug, die met in stukken gesneden prik, haring, „sardijn” (— sprot) of gezouten koelever geaasd wordt.

2. Kustvisscherij. — Hieronder worden begrepen alle visscherijen, welke in de kustwateren binnen de territoriale grens alsmede in de zeegaten en binnenzeeën (Zuiderzee) worden uitgeoefend. De verscheidenheid der vischtuigen is hier grooter dan bij de zeevisscherij in verband met de grootere verscheidenheid der hydrologische gesteldheid van het water. Deze visscherij wordt n.l. niet alleen met vaartuigen, maar ook vanaf de kusten uitgeoefend zoowel met fuiken, weeren, steken en ander staand want als met bewegelijk want: zegens. Onder de producten der kustvisscherij staan de haring en eenige andere trekvisschen als ansjovis, sprot en geep bovenaan, .die voornamelijk met zegens en drijfnetten worden gevangen. Onder de platvisschen moet de bot genoemd worden, die zich meer dan de schol in de nabijheid der kusten in brak water ophoudt.

Verder de spiering en de aal. In de Zuiderzee wordt op deze vischsoorten veel met de z.g. kuilnetten gevischt (zie VISCHTUIGEN), die bij herhaling aanleiding hebben gegeven tot hevige bestrijding van den kant der visschers, die met ander want vischten. Van andere waterbewoners zijn voor de visscherij van belang: de kreeft (bij ons vooral in Zeeland) en de garnaal en tal van schelpdieren (oester, mossel, wulk, alikruik), die deels met sleepnetten (korren) gevangen, deels met de hand geraapt worden. Een niet onbelangrijk bedrijf is eindelijk nog de z.g. „wiermaaierij”, de oogst van zeegras (Zostera marina), waarmede in de Waddenzee op tal van plaatsen de ondiepe plaatsen begroeid zijn en dat na uitgeloogd en gedroogd te' zijn als vulling van kussens en anderzins gebezigd wordt.

3. Riviervisscherij wordt uitgeoefend op de als zoodanig aangewezen rivieren, die met de zee in open gemeenschap staan en voor zoover zij in haar benedenloop niet onder het gebied der kustvisscherij vallen. De voornaamste riviervisscherij heeft plaats op de verschillende trekvisschen als zalm, houting, elft, steur en paling, die, zooals de vier eerstgenoemde, op gezette tijden de rivieren opzwemmen om de hoogerop gelegen paaiplaatsen te bereiken (anadrome visschen) of wel in tegengestelden zin de rivier afzwemmen ter wille van haar voortplanting in den Oceaan gelijk de paling (katadrome trekvisschen). Ook hier is dus de visscherij, evenals bij vele kustvisscherijen, een uitgesproken seizoenbedrijf. De regeling der riviervisscherij is altijd een der moeilijkste vraagpunten op het gebied der visscherijwetgeving geweest, vooral in verband met de omstandigheid, dat de lager gelegen visscherijen de beste kans hebben tot het vangen der opstijgende visschen, hetgeen vaak tot protesten der hoogerop wonende visschers aanleiding heeft gegeven en waaraan men te gemoet komt door de invoering van gesloten tijden, zoodat een deel der visschen in de gelegenheid is ongestoord door te zwemmen. Ofschoon niet tot de eigenlijke riviervisscherij behoorende, moet hier ook de beekvisscherij worden genoemd, die echter bij ons te lande weinig omvangrijk is, doch in bergachtige streken veelal een belangrijk bedrijf is. De voornaamste visschen, die hier voorkomen, zijn de forel en de vlagzalm, die beide gaarne met den hengel gevangen worden en daardoor voor de sport van veel beteekenis zijn.
4. Binnenvisscherij.— Hieronder wordt de visscherij in al onze brakke en zoete binnenwateren verstaan alsmede in sommige als zoodanig uitdrukkelijk aangewezen kleinere rivieren (b.v. de Eem). Hoofdzaak is hier de visscherij op de z.g. standvisschen, waarvan ten onzent de snoek, de baars, de brasem, de karper, de zeelt en sinds korten tijd ook de snoekbaars de belangrijkste zijn. Vooral in onze waterrijke lage provincies heeft deze visscherij een enorme uitbreiding: er is letterlijk geen polder of boezemwater, dat niet min of meer intensief bevischt wordt. In overeenstemming met het verschillende karakter der vaak in elkanders nabijheid gelegen wateren is de binnenvisscherij een uiterst gespecialiseerd bedrijf, hetgeen zich wellicht nergens zooveer manifesteert als in de schier eindelooze verscheidenheid van vischtuigen, die bij deze visscherij in zwang zijn (zie VISCHTUIGEN). Zeer algemeen worden hier fuiken gebezigd, kleinere voor de vangst van aal of paling, grootere voor die van andere vischsoorten. Ook de hengel is een geliefkoosd, doch bijna uitsluitend door liefhebbers gebezigd vischtuig voor de binnenvisscherij, waarvan het gebruik bij de wet uitdrukkelijk is vrijgesteld van eenige akte. De visscherijen zijn ten onzent geregeld bij een afzonderlijke visscherijwet. Om den vischstand te bevorderen, heeft men in den laatsten tijd ook in ons land verschillende visehsoortenin daarvoor in aanmerking komende wateren gepoot.

Zoo o.a. karper en zeelt, snoek en snoekbaars, zalm en zeeforel. Een eigenlijke vijvercultuur, gelijk die in het buitenland met name in Duitschland bestaat, heeft zich bij ons, ondanks alle daartoe aangewende pogingen, echter niet noemenswaard kunnen ontwikkelen, wel voornamelijk eensdeels omdat de visschen, die zich het best voor de teelt in vijvers leenen {karper, regenboogforel), bij ons weinig in tel zijn en de openbare wateren overigens genoeg voortreffelijke zoet water visschen opleveren, anderdeels omdat het Nederlandsche volk nu eenmaal de voorkeur geeft aan zeevisch boven zoetwatervisch. Nog op andere wijze wordt getracht de visscherij te bevorderen en wel door haar, gelijk ook bij den landbouw met veel succes gebeurt, voorlichting te verschaffen op grond van wetenschappelijke onderzoekingen. Het onderzoek der Noordzee geschiedt in samenwerking met de overige Noordzeelanden, georganiseerd in den te Kopenhagen gevestigden Internationalen Raad voor het Onderzoek der Zee op grond van het in 1901 vastgestelde z.g. Kristiania-programma, dat de noodige directieven voor het hydrografisch en biologisch onderzoek bevat. In ons land is de uitvoering van het eerste gedeelte opgedragen aan het Rijksinstituut voor Hydrografisch Visscherijonderzoek, het tweede aan het Rijksinstituut voor Biologisch Visscherijonderzoek, beide te Helder gevestigd. Het laatste beschikt ook over een drijvend laboratorium „Meerval” ten behoeve van het binnenvisscherij-onderzoek.