Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Veluwe

betekenis & definitie

Veluwe - deel van de provincie Gelderland, ligt tusschen den Gelderschen IJsel, den NederRijn, de Geldersche Vallei en de Zuiderzee. Zij bestaat uit: le. een Oostelijken, gesloten stuwwal, waar Maas- en Rijndiluvium door het landijs is opgestuwd. Deze stuwwal strekt zich uit als een heuvel- en plateaugebied tusschen Oosterbeek—Dieren—Apeldoorn—Hattem. Enkele toppen gaan tot over de 100 M.: Signaal Imbosch 110 M.; Zijpenberg 105 M. 2e. een Westelijken, ouderen stuwwal, die in twee deelen is opgelost, waartusschen de „Kom van Barneveld”.

Zij strekt zich uit tusschen Wageningen en Harderwijk. 3e. Aan weerszijden van beide stuwwallen liggen min of meer hellende zand- en grintvlakten, waarvan het puin aangevoerd is door het van den ijsrand afkomende smeltwater („sandr” of fluvio-glaciale zanden). 4e. Het laagterras van den IJsel in het 0. en van den Rijn in de Geldersche Vallei. Gewoonlijk worden de volgende landschappen onderscheiden:

1. de Hooge of Over-Veluwe;
2. de Oostelijke of IJselvlakte;
3. de Zuiderzeevlakte en 4. de Neder-Veluwe. Een groot deel der V. heeft thans geen zichtbare afwatering meer. Aan de randen komt echter het grondwater veelal uit sprengen te voorschijn. Op de Hooge V. is de oppervlakte droog, de ondergrond zeer waterrijk. Het grootste deel van de Hooge V. is met heide en bosch bedekt; als oasen liggen de kleine landbouwdorpen. — De hooge gronden zijn sterk grinthoudend. Alleen langs de Zuiderzee en langs den Rijn vindt men kleine stukken klei- en zavelgrond, in de Geldersche Vallei ook wat veen, terwijl in het gebied der Over-V. langs de Zuiderzee ook een deel van den bodem een veenachtig karakter heeft. Het landbouwbedrijf, dat tot voor betrekkelijk korten tijd nagenoeg geheel steunde op de heideschapenhouderij, neemt thans meer en meer hetzelfde karakter aan als op de andere zandgronden. De verhouding tusschen gras- en bouwland is hier echter ongunstiger dan in het overige zandgebied.

Hoewel het aantal H.A. vrij groot is, ligt het grootste deel van het weiland aan de randen en niet bij de eigenlijke Veluwsche boerderijen. Zij worden meest afzonderlijk geëxploiteerd. Op de schrale en waterarme gronden van de Hooge V. is het grasland daarentegen zeer schaarsch en moet men niet alleen het noodige hooi meest betrekken van de uiterwaarden of van de kuststreek langs de Zuiderzee, maar ondervindt de weidegang gedurende de zomermaanden veel bezwaar, zoodat de ontwikkeling van de rundveeteelt en zuivelbereiding er op groote moeilijkheden stuit. Het schrale bouwland had veel mest noodig en daarom is men vroeger steeds op heideschapenhouderij aangewezen geweest. De achteruitgang van deze bracht dan ook omstreeks 1880 het nadeel, dat vele schrale en verafgelegen bouwkampen aan de verwildering werden prijsgegeven (driestland). In latere jaren zijn verschillende stukken driestland weer bebouwd met behulp van lupinengroenmest en kunstmest. Vroeger speelde de verbouw van boekweit een belangrijke rol naast de teelt van rogge. Sedert is de eerste sterk achteruitgegaan en verbouwt men op de hooge engen in hoofdzaak rogge, afgewisseld met zomerspurrie en lupinen voor groenbemesting (dat laatste vooral in het W. van de V.). Langs de hellingen van de Over-V. komt meer grasland voor dan op de hooge gronden ; de oppervlakte daarvan breidt zich aanzienlijk uit en de oude graslanden zijn er zeer verbeterd.

Zoodoende wordt er voldoende hooi in eigen bedrijf gewonnen. Men heeft er den veestapel kunnen uitbreiden en verbeteren. Men verbouwt er naast rogge, haver, voedergewassen en vooral aardappelen ; nabij Wageningen worden op de oude tabaksvelden tegenwoordig veel erwten verbouwd. De schapenhouderij, waaraan op de vlakke gronden der Oostelijke V. reeds sedert lang niet meer wordt gedaan, heeft ook in het W. haar vroegere beteekenis verloren en bepaalt zich tot het weiden van enkele schapen en lammeren en tot het mesten van schapen op het hok. Rundvee- en varkenshouderij zijn van vrij wat meer belang geworden en ook de kippenhouderij levert aanzienlijke inkomsten. Ofschoon het kleinbedrijf overheerscht, komen in het gebied van den Veluwezoom en ook wel op de Oostelijke V. nog al groote bedrijven voor. Hier is ook het grootste deel in eigen exploitatie (76 %), op de Neder-V. 60 %, op de overige deelen 30 % (Veluwezoom) en 45 % (Over-V.). — Afzonderlijk diende vroeger genoemd de bijenteelt, die een heelen tijd achteruitgaande was, thans wel weer wat opleeft. Afgelegen, als het grootste deel der V. was, hebben de bewoners zich lang laten afschrikken om tot meer modernen landbouw te komen. — Ontgonnen wordt er op de V. veel, meest tot bosch.

Vooral in de gemeenten Barneveld, Epe en Arnhem is veel bosch aangelegd. Als natuurmonumenten worden sommige heidevelden (o. a. onder Putten) tegen bebossching beschermd. Men treft op de V. ook veel ontginningsboerderijen aan. Zij gaan meest uit van groot-grondbezitters en van personen, die tot dusver buiten den landbouw stonden, maar door aankoop eigenaar zijn geworden. Een betere afwatering in de lagere gebieden is eerste eisch voor verdere ontginning. Ook is in verschillende deelen de bevolking te zeer gehecht aan het oude bedrijf met plaggen en strooisel voor den potstal, om dadelijk met de nieuwe richting te kunnen meegaan.

Zelfs blijven z.g. verdeelde marken nog in hun oorspronkelijken staat. Ook staat het veel voorkomend groot-grondbezit sneller ontginning in den weg. Wat de industrie betreft, hebben de vele vroegere papiermolens plaats gemaakt voor enkele groote papierfabrieken (Apeldoorn en Renkum). Apeldoorn en Arnhem hebben textielindustrie, waarvan in Arnhem, evenals in Ede moeten genoemd worden de kunstzijdefabrieken. De chemische industrie (ook wasscherijen) is vooral in de omgeving van Apeldoorn ontwikkeld.