Tristan-romans en tristan-sage - De geschiedenis van Tristan en Isolde is in onzen tijd wel het meest bekend geworden door Richard Wagner’s opera, waarin hij zooveel van zijn eigen liefde en zielestrijd had gelegd, maar zij was toch reeds in de 13de eeuw een der meest beroemde verhalen, die aan den Arthur-cyclus werden vastgeknoopt. ’t Was de geschiedenis van Tristan, vorst van Léonois of Z.-Wales, een groot jager, krijgsman en harpspeler; hij doodt een monster, dat jaarlijks een schatting aan jonge meisjes van koning Marke van Cornwallis eischte, maar hij wordt zelf gewond met een vergiftigd zwaard. Hij laat zich wegdrijven in een boot, zonder roer, zonder zeil, en komt in Ierland aan, waar hij genezen wordt door de koningin, een zuster van het monster, die hem niet kent. Later zendt zijn oom hem uit om Isolde, de dochter dier koningin, ten huwelijk te vragen. Met Isolde vertrouwt men hem een tooverdrank toe, die de liefde tusschen Isolde en Marke eeuwigdurend moet maken, maar door een vergissing drinkt hij, aan boord van ’t schip, dat hen naar Cornwallis brengt, den liefdesdrank.
Na duizenden avonturen scheiden zij van elkaar en Tristan huwt een andere Isolde, maar kan de eerste niet vergeten. Hij ontvangt in een gevecht een gevaarlijke wonde; hij weet, dat alléén Isolde uit Cornwallis hem kan genezen en hij zendt haar een boodschapper om haar hulp in te roepen; deze moet, als zij komt, een wit zeil, als zij niet komt, een zwart zeil voeren. Zijn vrouw, die het geheim heeft vernomen, kondigt valschelijk Tristan aan, dat er een zwart zeil is; Tristan, die zich aan ’t leven heeft vastgeklampt, sterft en Isolde sterft op zijn lijk, nadat zij van boord is gekomen. Dit is de hoofdzaak van het Tristanverhaal. — Omstreeks 1150 werd dit verhaal door een zekeren Béroul, van wiens werk slechts fragmenten zijn overgebleven, in verzen gebracht; omstreeks 1175 maakte Eilhart von Oberg een volledige Duitsche lezing. De grootste twaalfde-eeuwsche dichter, Chrétien de Troyes, gaf omstreeks 1160 een verloren geganen Tristan; omstreeks 1170 een ander Anglo-Normandisch dichter, Thomas, een anderen Tristan, verschillend van de andere; deze Tristan van Thomas is gedeeltelijk verloren, maar hij kon worden gereconstrueerd uit een Duitsche lezing (door Gottfried van Straatsburg), een Noorweegsche (van ±1225) en een Engelsche uit de 14de eeuw.
Oorspronkelijk had de Tristan-sage niets met de Arthur-romans te maken, maar zij werd er aan verbonden. Over den oorsprong van de legende zijn twee lezingen: Gaston Paris (Revue de Paris, 1 April 1894) schrijft haar toe aan Keltische verhalende gedichten („lais”) over hun liefde; zijn leerling, Joseph Bédier (Thomas, Le Roman de Tristan, II, 1905) ontkent dien oorsprong, behalve voor enkele details; hij zoekt den oorsprong in de Christelijke, Fransche wereld der 12de eeuw. Om dezen oorspronkelijken vorm terug te vinden heeft hij de verschillende elementen samengesmolten tot zijn prachtige Le Roman de Tristan et Iseut, renouvelé par J. Bédier (1903; Hollandsche vertaling door Marie Loke, 1903). J. Bédier’s theorie is weer bestreden geworden door R. Zenker (Romanische Forschungen, 1911); J. Loth (Contributions à l’étude des Romans de la Table Ronde, 1912) en Miss Schoepperle (Tristan and Isolt, 2 dln., 1913). Voor een uiteenzetting van dit vraagstuk en de daarbij aangevoerde argumenten, verwijzen we naar K. Sneyders de Vogel in de Gids van 1915.