Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Totemisme

betekenis & definitie

Totemisme - De naam t. is afgeleid van het woord totem, ontleend aan de taal der Odjibwi-Indianen, en werd het eerst door J. Long in 1791 gebruikt als aanduiding van een sociaal-religieus verschijnsel, dat sindsdien vele pennen in beweging bracht. Tot nu toe is er geen eenstemmigheid betreffende den inhoud van het begrip. Alleen wint gaandeweg de meening veld, dat het t. niet is een bepaalde faze in de ontwikkeling van den godsdienst. — Het religieuse en sociale leven der natuurvolken biedt tallooze raadselen. Het samenleven is geheel anders georiënteerd, en berust op geheel andere basis dan het onze.

Onze namen als: familie, stam, clan, e. d. passen daar niet. Bovendien: bij elke primitieve gemeenschap hebben zij weer andere beteekenis; het is telkens weer een andere groepeering van faktoren, zoodat de nomenklatuur aan een bepaald milieu ontleend, eig. alleen op dat milieu past, en op geen ander. — Nu is onder godsdienst-historici en ethnologen langen tijd de gewoonte geweest te spreken van „den godsdienst der natuurvolken” als van een werkelijk aanwezige grootheid, waarbij echter schijnbare overeenkomsten en analogieën den doorslag gaven, en waarbij verzamelwoorden als Totemisme, Feticisme, Animisme e. d. vaak werden opgevat als aanduiding van een bepaalde faze van „primitieve” religie. Zoo ontstond onder de ethnologen een soort van mythologisch begrip t., dat pas door nader analytisch onderzoek werd ontmaskerd. In de laatste jaren dringt het besef door, dat de godsdiensten der natuurvolken niet méér met elkander gemeen hebben dan b.v. de godsdiensten der kultuurvolken, en dat elke groep evengoed zijn religieuse karakteristika heeft als de kultuurreligies dat hebben, n.l. opgegroeid uit een gemeenschappelijken geestelijken bodem, heeft elk volk ze gevarieerd naar eigen behoeften en omstandigheden. Zoo brokkelde het begrip t., dat reeds tot een bepaalde, alle primitieve volken omvattende, sociale religie was uitgebouwd, en waarvan exogamie en matriarchaat als integreerende elementen werden beschouwd, gaandeweg af, en bleek steeds minder inhoud te hebben, en steeds minder geschikt te zijn als sleutel tot de poort van „de” religie. Hoemeer de „totemistische” feiten werden bestudeerd, hoemeer de overtuiging doordrong, dat de naam t. een verzamelwoord was, en allerlei heterogene elementen in zich borg. Zoo begon dan ieder op zijn wijze het begrip t. te beperken en het onwezenlijke weg te schrappen. Maar daar de een iets anders voor „wezenlijk” hield dan de ander, werd de naam t. wel meer begrensd, maar kreeg meteen bij den een een anderen inhoud dan bij den ander.

Het schijnt echter dat de groote meerderheid het straks eens zal worden, om in t. te zien de voorstelling, dat een sociale groep gelooft af te stammen van een Totem (plant, dier of voorwerp), en door die gemeenschappelijke afstamming bloedverwant is. Deze grondgedachte vond dan bij verschillende stammen verschillende toepassingen, die met allerlei plaatselijke voorstellingen versmolten, zoodat in een gegeven geval vaak niet te zeggen is welke sociale voorstellingen en gebruiken van totemistischen oorsprong zijn en welke niet. Zoo is het b.v. onzeker òf en in hoeverre de vereering van heilige dieren, die bij ongeveer alle volken der Oudheid voorkomt (het ceremonieel eten van bepaalde dieren, het verbod van ze te dooden, het in processies rondvoeren op bepaalde feesten, het dansen door als dieren vermomde personen, het zich noemen naar dieren), met het t. samenhangt. Dat niet alle diervereering van totemistischen oorsprong is, is wel zeker. Het is dus onjuist overal daar te zoeken, waar dieren, planten of voorwerpen in een bepaalde mystieke verhouding staan tot den mensch, of waar ze in de religie een rol spelen. Vooral dat laatste niet, want tallooze gevallen, waarin b.v. dieren optreden als beschermgeesten van individu of gemeenschap, of als „zieledragers”, of als patroon van een stam, of in kultushandelingen, hebben met t. (afstamming van den totem) niets te doen, maar hebben gansch anderen oorsprong, al zijn ze hier en daar later met het t. in verband gebracht. Zoover we nu kunnen zien, mag het begrip t. geen anderen inhoud worden gegeven dan de voorstelling van een gemeenschappelijke afstamming van den totem. Hoe is die voorstelling te verklaren? Met zekerheid is hier natuurlijk niet te spreken.

Maar de grondslag is stellig niet van praktisch-utilistischen aard, en dus niet „rationalistisch” te verklaren. Alles wat wij van de natuurvolken weten, verzet zich daartegen. Het t. schijnt voort te komen uit een behoefte, die een faktor is in alle religie, deze n.l., dat de mensch uit zijn kortstondigheid en vergankelijkheid verlossing zoekt door zijn bestaan te fundeeren in het blijvende, in iets dat er wàs vóór den mensch en dat er zijn zal na zijn verscheiden Dat blijvende kan God zijn, of Brahman, of de Alziel, of ook, als in het t., dieren, planten, voorwerpen, die niet als de mensch, den indruk maken van individueel te ontstaan en te vergaan, maar ondanks alle wisseling, te blijven. De mensch ziet wel de enkele dieren, planten, enz. geboren worden en sterven, maar door het ontbreken van alle individualiteit en naam voor het enkelding, valt alle nadruk op de soort die blijft. Het t. verzekert dus voor het bewustzijn van den natuurmensch zijn „eeuwig” karakter. Hij maakt zich één met de altijd herlevende natuur, die zich door alles heen handhaaft, waardoor het toevallige en vergankelijke van den mensch door het blijvende en konstante wordt geabsorbeerd.

Het t. is dus van huis uit meer een sociale dan een religieuse voorstelling, maar is natuurlijk het aanknoopingspunt geworden voor allerlei religieuse voorstellingen en gebruiken, en is met de religie innig versmolten. Daarvandaan de onmogelijkheid om het t. als zelfstandig verschijnsel uit het geheel van sociale en religieuse voorstellingen en gebruiken uit te lichten, het is er onlosmakelijk mee vermengd. Maar dat geeft niet het recht al deze voorstellingen en gebruiken nu maar t. te noemen. De litteratuur is onoverzienbaar. Wij noemen maar enkele geschriften: J. G. Frazer, Totemism and exogamy (4 vols, 1910, die de heele dierkultus er onder vat); Durkheim, Les formes élémentaires de la vie réligieuse, le système totémique en Australië (1912); A. van Gennep, Les principes du Totemisme, in: Religions, moeurs, legendes (1908); B. Ankermann, Verbreitung u. Formen des Totemismus in Afrika, in: Intern. Arch. f. Ethnogr. (1915); dan een reeks artikelen in Anthropos (1914 v.v.); E. Reuterskiöld, Die Natur des Totemismus; W. Schmidt, Das Problem des Totemismus; J. R. Swenton, The social and the emotional element in Totemism; W. Wundt, Totemismus und Stammesorganisation in Australië; A. van Gennep, Das Problem des Totemismus; A. A. Goldenweiser, The method of investigating Totemism; A. R. Brown, The definition of totemism.

< >