Togo-land - voormalige, bloeiende Duitsche bezitting aan de kust van Opper-Guinea, 87.200 K.M.2, 1.032.000 inw. (in 1918 110 blanken). Een lange, smalle landstrook, met een slechts 70 K.M. lange kustlijn, tusschen de Engelsche Goudkustkolonie en Fransch Dahomey. De kust bestaat uit een zandigen schoorwal, waarachter zich een bevaarbare lagune bevindt, daar achter ligt een heuvelland van ± 50 M., hoogte, met savannen bedekt. Dan volgt een van ’t Z.W. naar het N.O. loopend gebergte met toppen van 700-980 M. Het achterland is een golvend plateau van 200-300 M. hoogte.
Men verbouwt maïs, yams, maniok, grondnoten, in ’t N., om Samsane Mangoe, ook veel tabak. De wouden leveren oliepalmen, rubber, aan de kust kokosnoten. In plantages worden kolanoten en koffie verbouwd. In 1917 werd voor ƒ 4.150.392 in- en voor ƒ 5.685.388 uitgevoerd. De voornaamste plaatsen zijn door autowegen met elkander verbonden. De kolonie heeft 327 K.M. spoorlengte (spoorwegen van Lome met Klein Popo, Palima en Atakpame). Hoofdplaats is Lome. In Augustus 1914 viel T. in handen der Entente; de Westelijke en Noordelijke deelen staan nu onder Engelsch, het Z.O. onder Fransch bestuur.