Stuwage - of stuwaadje, plaatsing van de lading in het schip. Voorschriften hiervoor zijn gegeven bij artt. 41—45 van het K. B. van 22 Sept. 1909, Stb. 315 (gew. tekst in Stb. 1913 no. 418), tot uitvoering van eenige artt. der Schepenwet. Volgens art. 41 moeten de lading en de stuwage voldoen aan de eischen van goede zeemanschap, zoodat de stabiliteit niet te gering en niet bovenmatig groot wordt en er geen gevaar kan ontstaan door het levendig worden der lading of van een gedeelte daarvan. Een schip, dat zonder of met weinig lading naar zee gaat, moet zoo noodig voldoende, goed in het schip geplaatste en hiervoor geschikte, ballast aan boord hebben om behoorlijk zeewaardig te zijn.
Ballast, welke vatbaar is om over te gaan, moet hiertegen op afdoende wijze verzekerd zijn. De volgende artt. bevatten bijz. bepalingen voor steenkool, graan, licht ontplofbare stoffen, goederen, welke aan zelfontbranding onderhevig zijn, lichtontvlambare stoffen, stoffen, welke gevaarlijke gassen kunnen ontwikkelen, en deklading. — De zorg voor de stuwing is in het bijzonder aan den stuurman opgedragen (art. 397, 12o K.), hetgeen echter de verantwoordelijkheid van den schipper (art. 346 K.) niet opheft. Tegenover derden, eigenaars der lading, is natuurlijk in de eerste plaats de vervoerder (reederij, stoomvaartmaatschappij) aansprakelijk. Soms wordt de stuwage opgedragen aan personen of ondernemingen, die daarvan hun bijzonder beroep maken, de stuwadoors.