Sint martin - behoort, met Anguilla, St. Barthélémy, enz., tot den middenboog der oudere Antillen van de Bovenwindsche Eilanden. Tusschen de eilanden van dezen boog staat hoogstens 15 vadem water; rondom hen daalt de zeebodem langzaam, om bij 40 vadem diepte plotseling af te vallen. Te onderscheiden zijn een hooger O. deel (tot 386 M.), bergachtig, met blijvende stroompjes en een lager W. deel, dat grootendeels door de Simsons-lagune wordt ingenomen.
St. M. is in 1493 door Columbus ontdekt en eerst in de 17de eeuw gekoloniseerd; in 1631 bezetten Nederlanders het eiland onder protest der Engelschen; nadat het in velerlei handen was geweest, werd het Nederl. gedeelte in 1703 door Isaac Lamont, kommandeur van St.-Eustatius, onder Nederlandsch gezag teruggebracht. Het N. deel behoort aan Frankrijk, het iets kleinere Z. aan Nederland; samen hebben deze beide deelen een oppervlakte van ongeveer 110 K.M.2 Twee derden van de oppervlakte is heuvel- en bergachtig. Het dal in het distrikt Colombier is een van de weinige plekken, waar men een tropische vegetatie vindt; goede weideplaatsen liggen tusschen het struikgewas. Er zijn op St. M. 3 beekjes, die bijna doorloopend water houden. In regenbakken vergaart men het water en zijn deze droog, dan spreekt men de gegraven putten aan. Hoofdplaats van Ned.
St. M. is Philipsburg, met ongeveer 200 huizen, enkele van natuursteen, kleinere van hout gebouwd. De oorspr. bewoners waren Caraïben, die door de Spanjaarden als mijnslaven zijn weggevoerd. In 1914 woonden er 3309 menschen, thans (K. V. 1919) bedraagt dit aantal 2905; de geboorten buiten echt zijn talrijk. Het blanke, blauwoogige, blondharige visschersvolk van Simsonsbay-village is misschien, via St. Barthélémy, uit Zweden gekomen. De zoutwinning, door middel van zoutpannen, is het hoofdbedrijf: een gebrekkige zout-oogst doet de bevolking honger lijden; daarop volgen landbouw en veeteelt, die regen behoeven, terwijl regen de zout-oogst bederft.