Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2018

Siegfried wilhelm dehn

betekenis & definitie

Siegfried wilhelm dehn - muziektheoreticus, geb. 1799 te Altona, overl. 1858 te Berlijn, zoon van een bankier, zou, op verlangen van zijne familie, tot houtvester worden opgeleid, maar koos — te Leipzig gekomen — de studie van het recht. Daarnaast beoefende D. ijverig en grondig de muziek; vooral in het bespelen van de violoncel bereikte hij eene groote vaardigheid. 1823 werd D. aangesteld bij het Zweedsche gezantschap te Berlijn. Toen hij in 1829 zijn gansche vermogen verloor, koos hij de muziek tot herroep, studeerde nog onder B. Klein, en was weldra een zeer gezocht leeraar in de muziektheorie. Zijn wetenschappelijke aard en zijn speurzin maakten hem uiterst geschikt voor de post, waartoe hij in 1842 door bemiddeling van Meyerbeer benoemd werd, die van bibliothecaris der muzikale afdeeling van de Kon. bibliotheek.

Door zijn goede zorgen werd deze voor ’t eerst behoorlijk gerangschikt en gecatologiseerd; bovendien verrijkte hij de verzameling door er aan toe to voegen allerlei belangrijke werken, die hij vond in de verschillende bibliotheken van Pruisen, welke hij alle doorzocht. Ook gaf hij zich de moeite een aantal oude composities, uit de partijen, in partituur te schrijven. Van 1842 tot ’48 was D. redacteur aan het (Duitsche) muziektijdschrift „Caecilia”; hij schreef ook leerboeken voor het onderwijs in de harmonieleer en de compositie. Onder de leerlingen van D. verdienen genoemd te worden: Glinka, Peter Cornelius, Kiel, Ant. Rubinstein, Th. Kullak en H. Hofmann.

< >