Scott (sir walter) - Schotsch dichter en romanschrijver (1771—1832), geboren te Edinburgh, bracht zijn jeugd om gezondheidsredenen buiten door, in Zuid-Schotland, waar hij Schotsche Sagen leerde kennen en de omgeving zag waar zich in vroegere tijden de grens-conflicten afgespeeld hadden. Dit was van grooten invloed op zijn litteraire ontwikkeling. Later bezocht hij het Gymnasium te Edinburgh, was korten tijd werkzaam bij zijn vader om evenals deze Writer to the Signet te worden; stud. vervolgens in de rechten, werd advocaat en later Sheriff of Selkirkshire en Baronet. Op lateren leeftijd kocht hij het landhuis Abbotsford, waar hij als landheer leefde, gul en gastvrij.
Reeds vroeg stelde S. groot belang in de werken van de Duitsche dichters uit zijn tijd. In 1796 gaf hij een vertaling in ’t licht van Bürger’s Lenore en Der Wilde Jäger, en in 1799 een vertaling van Götz von Berlichingen. Hij had een groote voorliefde voor Balladen. Percy’s Reliques hadden grooten invloed op hem. Zelf dichtte S. verschillende. In zijn vacantietijd verzamelde hij een aantal oude Schotsche balladen, die hij onder den naam van Minstrelsy of the Scottisch Border uitgaf (1802). In 1805 verscheen zijn Lay of the Last Minstrel, waardoor hij beroemd werd. Het gedicht, een beschrijving van het wilde leven in de grenslanden, vol avonturen en romantische beschrijvingen, was voor velen een verkwikking na al de conventioneele poëzie van de voorafgaande eeuw.
Door S.’ invloed had er een geheele omkeer plaats in den litterairen smaak. Een gezonde geest sprak uit bovengenoemd gedicht, evenals uit al S.’ gedichten en romans. Dit is een van de aantrekkelijkheden van S.’ werken. Hij was een uitnemend verteller. De constructie van zijn gedichten was eenvoudig en begrijpelijk. Hij wist poëzie populair te maken. In 1806 verschenen zijn Ballads and Lyrical pieces, in 1808 Marmion, gevolgd door The Lady of the Lake (1810), het meest bekende en schoonste; verder: The Vision of Don Roderick (1811); The Bridal of Triermain, Rokeby (1813); The Lord of the Isles, alle vol schilderachtige beschrijvingen van Schotland. In deze jaren verschenen ook S.’ uitgaven van Dryden en Swift, met interessante biografieën.
Toen Byron meer en meer opgang maakte en S. voelde, dat hij als dichter door den jongeren tijdgenoot overtroffen werd, besloot hij verder geen gedichten te schrijven, behalve dan enkele korte lyrische liederen, die in zijn romans verspreid zijn. Spoedig, in 1814, verscheen zijn historische roman, Waverley or ’t is sixty years since, een werk, dat hij in 1804 begonnen was, maar toen ter zijde had gelegd. Dit was de eerste van een reeks romans, waarvan het meest bekend zijn: Guy Mannering (1815); The Antiquary; Old Mortality (1816); Rob Roy (1817); The Heart of Midlothian (1818); The Bride of Lammermoor (1819); Ivanhoe (1820) ; The Monastery (1820); Kenilworth (1821); The Pirate (1821); Quentin Durward (1823); Redgauntlet (1824) ; The Betrothed en The Talisman (1825); The Fair Maid of Perth, Ann of Geyerstein (1831). In 1826 ging de uitgeversfirma Constable and Ballantyne failliet en S., die daarin betrokken was, verloor een aanzienlijk deel van zijn vermogen. Hij werkte hard om aan zijn verplichtingen te kunnen voldoen en had in eenige jaren een groote som bespaard. De ingespannen arbeid ondermijnde zijn gestel. Van 1826 af gingen zijn krachten steeds achteruit en in 1832 overleed hij te Abbotsford.
S. dankt de voorname plaats, die hij in de Eng. letterk. inneemt, nog meer aan zijn prozawerken dan aan zijn poëzie. Zijn romans treffen ons door de groote natuurlijkheid, de buitengewoon natuurgetrouwe beschrijvingen en den levendigen dialoog, vaak in nationaal dialect. Hij beschrijft geen typen, maar werkelijk bestaande karakters. Soms treedt S. te veel in bijzonderheden, maar doorgaans weet hij zijn lezers te boeien en hun spanning gaande te houden van het begin tot het einde van een roman. Hij vermag het, den lezer met zijn gedachten geheel te verplaatsen in den tijd, dien hij beschrijft. Men noemt S. den vader van den historischen roman.