Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Saturnus

betekenis & definitie

Saturnus - 1) oud-Italische god van het zaaien en de vruchtbaarheid; gehuwd met Ops en later met den Gr. Cronus vereenzelvigd.

2) alchemistische naam voor lood, leeft nog voort in: boom van saturnus, d. i. loodboom, saturnisme, loodvergiftiging, enz.
3) (astr. teeken ♄), op één na de grootste planeet van het zonnestelsel. De elementen der baan zijn (voor 1900): halve groote as 9.655 astr. eenheden of 1428 millioen K.M.; excentriciteit 0.0559; lengte van het perihelium 91°5'.9; lengte van den klimmenden knoop 112°47/.4; helling der baan op de ekliptika 2°29'.5; siderische omloopstijd 10759 dagen (29.46 jaren); synodische omloopstijd 377 d. 16 u. De afstand tot de zon varieert tusschen 1348 en 1508 millioen K.M., die tot de aarde tusschen ongeveer 1250 en 1650 millioen K.M. De grootste middellijn der elliptische schijf, die een afplatting ⅒ vertoont, varieert tusschen 20" en 15"; de ware middellijn van den equator is 120.000 K.M. (iets minder dan het tienvoud van de aardmiddellijn); de massa is 1/3502 van die der zon, of het 95-voud van die der aarde; de gemiddelde dichtheid is 0.7 of ⅛ van die der aarde. De albedo bedraagt 0.63; S. kan bij gunstige oppositie de grootte -0m.4 bereiken en de planeet is dan veel helderder dan de sterren Wega, Capella en Arkturus. In den kijker gezien, vertoont de S.-schijf strepen, die evenwijdig loopen aan de lange as, derhalve aan den equator. De oppervlakte der planeet schijnt van dezelfde geaardheid als die van Jupiter te zijn; de strepen zijn echter veel minder duidelijk en ook minder talrijk. Af en toe worden op S. vlekken waargenomen, die in staat gesteld hebben, den rotatietijd der planeet om haar as te bepalen. Hall vond hiervoor in 1876 10 u. 14.4 min. Maar het voornaamste, dat de kijker te zien geeft, is de ring, die S. nog altijd tot een van de allermerkwaardigste wonderen des hemels maakt.

De ring is vlak en zeer dun; wordt hij op zijn kant gezien, dan blijft er niets van over. Dat geschiedt tweemaal per siderischen omloopstijd, dus om de 15 jaar, n.l. als S. de lengte 172° (in den Leeuw) of 352° (in de Visschen) bereikt. De ring is in 1906 onzichtbaar geweest; S. stond toen in de Visschen. Daarna werd hij hoe langer hoe meer open gezien, vertoonde in 1913 en 1914 de grootste opening, werd daarna langzamerhand weer smaller, en verdween weer in 1921 (S. stond toen in den Leeuw); nu wordt hij weer breeder. Het wisselend uiterlijk is langen tijd, nadat Galilei voor het eerst den kijker op de planeet gericht had, een mysterie voor de astronomen geweest: Huygens loste het raadsel in 1656 op. Maxwell bewees, dat de ring noch vast, noch vloeibaar kan zijn: zijn stabiliteit is alleen verzekerd, als hij uit tallooze afzonderlijke deeltjes bestaat, die als wachters elk hun eigen baan om de planeet beschrijven.

In overeenstemming daarmede werd, zoowel in 1906 als in 1921, de ring flauw gezien, toen wij tegen de niet door de zon beschenen zijde aan keken: blijkbaar vond het licht gelegenheid, tusschen de afzonderlijke ringdeeltjes door de andere zijde te bereiken. De grootste middellijn van den ring is 277.000 K.M., d. i. 2⅓ maal de middellijn van de schijf; zij meet bij gemiddelden afstand van S. 40". Cassini ontdekte in 1675 een over den heelen ring rondloopende plitsing, die den ring dus in een buiten- en een binnenring verdeelt; er zijn later meer dergelijke splitsingen gevonden. — S. heeft tien wachters of manen, en wel van binnen naar buiten geteld: Mimas (0.942 d.), Enceladus (1.370 d.), Tethys (1.888 d.), Dione (2.737 d.), Rhea (4.518 d.), Titan (15.946 d.), Themis (20.85 d.), Hyperion (21.277 d.), Iapetus (79.330 d.) en Phoebe (550.44 d.); deze laatste is terugloopend. De omloopstijden in dagen zijn tusschen haakjes bijgevoegd; men zie voor verdere bijzonderhedeen de afzonderlijke artt. De helderste wachter, Titan, werd reeds in 1655 door Huygens ontdekt, Tethys, Dione, Rhea en Iapetus in de jaren 1671-84 door J. D. Cassini.