Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 12-01-2019

Quebec

betekenis & definitie

Quebec, - 1) Canadeesche provincie, omvattende het Z. van Labrador, benevens de landen aan weerszijden van de St. Laurens-Rivier; 1.830.000 K.M.2; 2.003.000 inw. Van 1608-1765 werd Q. meest Nieuw-Frankrijk genoemd, tot 1840 Neder-Canada, tot 1867 Oost-Canada; eerst van de oprichting der „Confederation of the Dominion of Canada” werd voorgoed de naam Q. aangenomen. — Door vruchtbaarheid, en vooral door klimaat, is het Z. van de prov. het belangrijkst en het dichtst bevolkt. De temperatuur daalt hier ’s winters tot ± 11° onder nul, maar is ’s zomers voldoende om het koren te doen rijpen (± 20°).

Daarbij komt de gunstige factor van de St. Laurens als verkeersweg, die het vóór den aanleg van spoorwegen kolonisten mogelijk maakte zich hier te vestigen en hun producten uit te voeren. Bijna elken winter bevriest de rivier echter; heftige sneeuwstormen (blizzards) komen veel voor. Van nature is het N. en Midden vrijwel onbegroeid, het Z. bedekt met naaldwouden (uitvoer van hout, cellulose en papierpap). Het belangrijkst is echter de landbouw, die voornamelijk haver oplevert (in 1915 ruim 15 millioen H.L.), daarnaast aardappelen, boekweit, gerst en tarwe. In de laatste jaren houdt men zich ook met een intensieve veeteelt bezig en verrezen vele fabrieken voor het maken van boter en kaas (totaal 2600).

Q. draagt er thans veel toe bij om Canada tot het eerste kaasland der wereld te maken. Een vierde belangrijk middel van bestaan is de mijnbouw, die jaarlijks voor een waarde van 40 mill. gulden oplevert, v.n.l. asbest, cement, koper en mica. Landbouw en veeteelt, mijnbouw en boschbedrijf gaven aanleiding tot een vrij aanzienlijke industrie. De provincie bezit 7000 fabrieken, waarin 200.000 arbeiders en beambten een bestaan vinden. Tenslotte verdient vermelding de visscherij op kabeljauw, makreel, zalm en haring. — De bevolking bestaat voor 80% uit „Habitans”; dat zijn Canadeezen van Franschen oorsprong, die vast bleven houden aan Fransche zeden, gewoonten, taal en Roomsch-Katholieken godsdienst; de overige bewoners zijn meest Engelschen. Voornaamste steden: Montreal (471.000) en Quebec (79.000).

2) hoofdstad van de gelijkn. Canadeesche prov., aan de St. Laurens, juist waar de breede trechtervorm dezer rivier begint. De stad werd in 1608 door Samuel Champlain gesticht en ontwikkelde zich door haar gunstige ankerplaats tot de hoofd-uitvoerhaven van Canada. Q. werd bovendien het strategisch bolwerk met wallen, bastions en poorten, waarvan de meeste nog aanwezig zijn. De stad kon zich daardoor niet breed ontwikkelen, behield nauwe straten en verkreeg zoo een eigen karakter, geheel verschillend van de andere nederzettingen in de nieuwe wereld. Q. heeft inwendig althans veel van een oud Fransch stadje.

In 1759 werd de stad door de Engelschen veroverd. — Als handels- en havenstad is Q. de laatste jaren achteruit gegaan; door de uitdieping van de St. Laurens konden andere steden, voornamelijk Montreal, sneller vooruitkomen. Visscherij en scheepsbouw. Door gebruikmaking van de watervallen der vele stroompjes in de omgeving zijn er o. a. katoen- en schoenfabrieken. Van beteekenis voor de stad zijn: de Grand Trunk Railway via Winnipeg naar Prince Rupert en tal van kleine spoorwegen naar het landbouw en veeteeltgebied. Als stad, waar de Laval-Universiteit gevestigd is, vormt het ’t geestelijk middelpunt der Franschen in Canada; 78.280 inw.; Ned. consulaat.