Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 12-01-2019

Praetor

betekenis & definitie

Praetor - (Lat.) in den eersten tijd der Romeinsche Republiek (tot 449 v. C.) de naam der magistraten, die later consuls genoemd werden; toen vervolgens ook voor plebejers door de Licinische wetten het consulaat open stond, werd daarvan de tot dusver daaraan verbonden rechterlijke macht gescheiden en tot een afzonderlijk ambt met den naam Praetura gemaakt, dat aanvankelijk (tot 337 v. C.) slechts door patriciërs bekleed kon worden. In den eersten tijd werd het slechts door één ambtenaar vervuld; sedert 242 echter maakte de omvang der bezigheden een tweeden ambtenaar noodzakelijk, die in de geschillen tusschen burgers en vreemdelingen en tusschen vreemdelingen onderling oordeel velde (vandaar P. peregrinus genoemd), terwijl de eerste (P. urbanus) alleen met burgers te doen had. Een nieuwe uitbreiding van hun werkkring en van hun aantal was het gevolg van de verovering en de inrichting der provinciën, met wier bestuur zij belast werden, en in 149 van de invoering der quaestiones perpetuae, w. z. der crimineele gerechtshoven, wier leiding hun werd opgedragen.

De praetoren werden als ambtgenooten der consuls beschouwd en in dezelfde comitia als zij gekozen; ook moesten zij, en in de eerste plaats de P. urbanus, tijdens de afwezigheid der consuls hun plaats vervullen; het kenteeken van hun ambt was de toga praetexta en (twee of zes) lictoren. In den keizertijd verminderden meer en meer de werkzaamheden van de praetoren en werden ten laatste beperkt tot de leiding der spelen.

< >