Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 12-01-2019

Rechterlijke macht

betekenis & definitie

Rechterlijke macht, - 1) de macht met rechtspraak belast. In deze beteekenis in art. 165 Grw., bepalende, dat de r. m. alleen door rechters, welke de wet aanwijst, wordt uitgeoefend. Zie voor de tegenstelling met wetgevende en uitvoerende macht TRIAS POLITICA.

2) het ambtenarencorps, waaraan bij uitsluiting de kennisneming van alle twistgedingen over eigendom of daaruit voortspruitende rechten, over schuldvordering en andere burgerlijke rechten is opgedragen (art. 153 Grw.) en waaraan de gewone wet ook andere twistgedingen ter beslissing kan opdragen (art. 154 Grw.). Art. 2 R. 0., ten deele een herhaling van art. 163 Grw., doet dat voor de gewone strafrechtpleging. De leden van de r. m. worden door den Koning aangesteld. Voor zoover zij met rechtspraak zijn belast voor het leven. Dit laatste geldt ook voor den procureur-generaal bij den Hoogen Raad. Op eigen verzoek kunnen zij door den Koning worden ontslagen. Daarenboven is afzetting of ontslag door den Hoogen Raad mogelijk in de gevallen bij de wet aangewezen (artt. 11 en 12 R. 0.). — De inrichting van de r. m. is geregeld bij de wet van 18 Apr. 1827, Stb. 20, op de samenstelling der r. m. en het beleid der Justitie, in latere wetten, bepaaldelijk sedert de wet van 4 Juli 1874, Stb. 90, gewoonlijk genoemd Wet op de Rechterlijke Organisatie en het beleid der Justitie (afgekort R. O.), laatstelijk gew. 5 Juli 1910, Stb. 180 (zie voor de gew. tekst Stb. 1911, no. 146). Een wet van 6 Juli 1910, Stb. 181, laatstelijk gew. 15 Mrt. 1919, Stb. 116, regelt nader de samenstelling van den Hoogen Raad, de gerechtshoven, de arrondissements-rechtbanken en de kantongerechten, benevens de jaarwedden der rechterlijke ambtenaren en de indeeling van rechtbanken en kantongerechten in klassen.