Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 12-01-2019

Pommeren

betekenis & definitie

Pommeren - Pruis. prov. aan de Oostzee; 30.130 K.M.2, dus bijna Nederl. ; 1,72 mil. inw.; 67 per K.M.2, 96,4 % Prot. Voor-P., links van de Oder, is zeer vruchtbaar, Achter-P., rechts, veel grooter, maar levert weinig op, doordat het een deel is van den Baltischen (P.schen) rug. Mooi is het wel door de talrijke meren en boschrijke hoogten; 1/10 van het land bestaat uit veen. P. heeft 66 % bouwland, dus meer naar verhouding dan Duitschland (48,7 %); als in heel Oost-Duitschland is er grootgrondbezit.

Schapen zijn er veel, 306 per 1000 H.A., tegen 133 sch. voor Duitschl. Verder visscherij en ganzenteelt. Industrie is er haast niet, groote steden evenmin, behalve Stettin. — Geschiedenis. Te oordeelen naar vondsten gedaan bij Endingen, moet P. bewoond zijn geworden in den Ancylustijd. De bevolking, die hier aangetroffen werd en welke, voor zoover dit nagegaan kan worden uit vondsten (b.v. bij Ryck), vrij talrijk moet geweest zijn aan de kusten, ontving haar cultuur uit ’t Zuiden. Door de uitbreiding van de zee in den Litorinatijd moesten de bewoners het land verlaten. Eerst na het inkrimpen van de zee werd P. opnieuw bevolkt. Deze bevolking stond op een hooger trap van beschaving.

Hun dooden begroeven zij in kegelvormige hunebedden (b.v. bij Jasmund), welke men alleen aantreft bewesten de Dievenow, terwijl de sieraden, vervaardigd uit goud en lanspunten, uit vreemde, niet in P. voorkomende steensoorten, wijzen op handel. In een latere periode wordt ook brons gebruikt. De dooden werden niet meer begraven, maar verbrand. Bij den aanvang van onze jaartelling was P. bewoond door Germaansche stammen, die met de Romeinen in ruilverkeer stonden en 500 n. C. door Slavische stammen werden verdrongen, welke zich hier blijvend vestigden. Op Rügen woonden de Ranen, in Voor-Pommeren de Wilzen en in Achter-Pommeren de Pommeren. De verschillende stammen waren zelfstandig, maar hadden gemeenschappelijke heiligdommen. Geschreven berichten heeft men van hen niet; hun taal kent men alleen uit plaats- en eigennamen, terwijl men hun cultuur eenigszins kan nagaan uit de z.g.n. burgwallen en ’t aardewerk, dat men in de nabijheid dier burgwallen gevonden heeft (b.v. de Silberberg bij Wollin). Veel hadden deze Slavische stammen te lijden van de strooptochten der Pruisen, Noormannen en Polen.

Boleslaw III van Polen onderwierp (1114) een groot deel van het tegenwoordige P., waar Otto van Bamberg optrad als prediker van het Christendom, dat hier verder verbreid werd door Praemonstrantenser monniken (kloosters bij St. Brandenburg, Treptow, Granzow en op Usedom gesticht in de jaren 1150—1178) en Cistercienser monniken (kloosters bij Stettin, Greifswald en op Rügen, gesticht in de jaren 1173—1199), die bovendien ook bijdroegen tot de germaniseering van ’t land, welke ook nog bevorderd werd door ’t bisdom Kammin, de Johanniterorde (bij Stargard) en de Tempeliers (in de z.g.n. Neumark). Verschillende steden ontstonden er in de 13de eeuw, zooals Stralsund, Stettin, Greifswald, enz., die spoedig een groote beteekenis kregen door den handel en er in slaagden zich los te maken van ’t gezag der hertogen, die van 1203—1227 ’t oppergezag van den Deenschen koning Waldemar II hadden moeten erkennen. Sedert 1295 was P. gesplitst in twee vorstendommen P.-Stettin en P.-Wolgast. Door Wratislav van P.-Wolgast werd in 1456 te Greifswald een universiteit gesticht. De hervorming vond in de beide landschappen spoedig ingang en werd in 1534 de heerschende godsdienst, welke geregeld werd door den leerling van Luther, Johan Buggenhagen. Na ’t uitsterven van de regeerende familie van P.Wolgast, werd dit landschap met P.-Stettin vereenigd door Bogislav XIV, onder wiens bestuur ’t land te lijden had van den inval der keizerlijke troepen onder Wallenstein. Na den dood van Bogislav in 1637 maakte de keurvorst van Brandenburg aanspraak op het hertogdom, dat bij den vrede van Munster gesplitst werd in een Zweedsch deel (Voor-P. met Stettin) en een Brandenburgsch deel (Achter-P. met Kammin).

Na den ZweedschPoolschen oorlog (1655—1660) kreeg de Brand, keurvorst Bütow en Lauenburg, terwijl hij bij den vrede van St. Germain Greifenhagen kreeg. Na den Noorschen oorlog (1700—1720) kwam Voor-P. bezuiden de Peene (Oud-Voor-P.) aan Brandenburg. In 1815 kwam ’t laatste Zweedsche gebied (Nieuw-Voor-P. met Rügen) aan den Brandenburg-Pruisischen staat. Verder volgde P. de lotgevallen van dezen staat. — Litt.: a. Bronnen: Codex Pomeraniae diplomaticus (ed.

Hasselbach und Rosegarten); Pommersches Urkundenbuch; b. Schrijvers: Mass, Pommersche Geschichte (1899); Wehmann, Gesch. von Pommern (1903 e. v.); Schumann, Die Kultur Pommerns in vorgesch. Zeit (1897); Baier, Vorgesch. Gräber auf Rügen und in Vorpommern (Pomm. Jahrb. 1904) ; c. Tijdschriften: Baltische Studien (1832 e. v.); Pommersche Jahrbücher (1900 e. V.).