Pitrah, - Jav. en Mal. verbastering van het Arab. f i t r a h, of de z a k â t a l-f i t r, d. i. de zakât (Moh. godsd. belasting), opgebracht bij het verbreken der vasten. Ieder Moslim moet na het einde der Vastenmaand een zeker bedrag als zakât opbrengen voor zichzelf en zijn gezin. Op Java wordt gewoonlijk gerekend 3 kati’s rijst per hoofd ; de belasting is bestemd voor dezelfde 8 categorieën waarvoor de zakât bestemd is, maar komt in Indië meestal den inners, den dorpsgeestelijken, ten goede.
Gewoonlijk „verkoopen” zij aan degenen, die de pitrah komen opbrengen, de gestelde hoeveelheid rijst, tegen een bedrag, afwisselend met de gegoedheid der gevers, en ontvangen daarna die rijst als pitrah weer terug. De opbrengst der p. geschiedt in Ned. Indië algemeen met veel ijver, in tegenstelling met die der zakât, Inlandsch: djakat.