Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 12-01-2019

Piano

betekenis & definitie

Piano - (forte), het over den ganschen aardbodem verbreide toetsen-instrument. Wanneer vele schrijvers den oorsprong van de p. zoeken in het Monochord, dan kan dit slechts zóó worden opgevat, dat beide instrumenten een principieele overeenkomst toonen : de klankkast en de gespannen snaren. Daarmee houdt echter de gelijkenis op. Het Monochord was nimmer een muziekinstrument, maar alleen een toestel waarmee proeven konden worden genomen ten opzichte van de verhouding tusschen snaarlengte en toonhoogte.

Aannemelijk lijkt de theorie, dat de eerste poging, iets te fabriceeren wat op een p. gelijkt, is geweest : het toepassen van toetsen, zooals het orgel ze reeds lang bezat, op het Middeleeuwsche hakkebord. Het mag worden aangenomen, dat het vervaardigen van p.’s reeds vrij vroeg in Engeland een zekere hoogte had bereikt ; immers de muziek van het Virginal-book bewijst door de eischen, die het aan de techniek der spelers stelt, dat het Virginal (de Engelsche P.) reeds een zekeren trap van volmaking had bereikt. Op het vasteland van Europa kende men twee soorten : het Clavichord en het Clavecimbaal. Zij onderscheidden zich hierdoor : het Clavichord had niet een snaar voor elke toets, maar de tangenten, die den toon veroorzaakten, waren zóó aangebracht, dat zij de snaar tegelijkertijd op de knooppunten deelden en ze tevens in trilling brachten. Het instrument was steeds vierhoekig. Het Clavecimbaal daarentegen was, in zijn eerste periode, een driehoek ; het had een snaar voor eiken toets, de toon werd veroorzaakt door ravenpennen, in dokken gevat, die tegen de snaar aansloegen. Beide instrumenten werden aldra in veel grooter omvang gebouwd ; het Cl.cimbaal werd eveneens vierkant ; het kenteekenende uiterlijke onderscheid was, dat bij het Clavichord de toetsen aan den breeden, bij het Clavecimbaal aan den smallen kant waren geplaatst. De naam „vleugel” werd aan het instrument gegeven, omdat de vorm aan dien van een vogelvleugel deed denken.

Tot ontwikkeling kwam het instrument eerst toen de hamermechaniek was uitgevonden, door Bartolomeo Cristofori te Florence (omstr. 1711) ; hij heeft een tijd lang dien roem gedeeld met Hebenstreit, maar de laatste onderzoekingen hebben Cristofori de eer gegeven. Van toen af was ’t een gestadig voorwaarts schrijden. Silbermann in Freiberg, tijdgenoot van Bach, vervaardigde vleugels, die zijn roem over gansch Europa verbreidden. Stein te Augsburg verbeterde de mechaniek nog meer ; zijn vinding, die door zijn schoonzoon Streicher in zijn fabriek te Weenen werd toegepast, heette langen tijd de „Weener mechaniek”. Broadwood in Londen en Erard te Parijs (de laatste, uitvinder van de „repetitie-mechaniek”) moderniseerden de p. Wat de na hen gekomen fabrikanten (Pleyel, Gaveau, Bechstein, Steinway, Bösendorfer, Blüthner, enz. enz.) hebben bereikt ten opzichte van toon, mechaniek en speelaard, behoeft hier niet te worden gezegd. De Pianino, een beknopte rechtopstaande vorm van p., is een uitvloeisel van het streven, het instrument onder te brengen in kleinere vertrekken. Een voorlooper daarvan is het Clavicytherium, dat volgens hetzelfde beginsel was gebouwd. De litteratuur over de p. is zeer uitgebreid; het Lexicon van Riemann bevat een opgaaf van de belangrijkste werken.