Phantasie, - fantazie, (oorspr. : voorstelling, daarna : voorstellingsvermogen, verbeeldingskracht) is het vermogen om zinnelijke beelden, aanschouwelijke voorstellingen te vormen. Dit vermogen openbaart zich 1 als apperceptieve verb.kr. in de gewone waarneming, b.v. van een bepaalden boom. Onze geest is hierbij niet passief-receptief, maar bouwt door eigen werkzaamheid uit den chaos der zinnelijke gewaarwordingen een bewuste objectsvoorstelling op ; 2 als reproductieve v.kr. bij het opnieuw voor den geest brengen van vroegere waarnemingsbeelden (aanschouwelijke herinnering). — Maar in den regel noemt men den term ph. in den engeren zin van vrije, scheppende, productieve v.kr. In zoover is deze niet vrij, als zij beperkt blijft tot het gegeven aanschouwings-materiaal (kleuren, tonen, enz.) Maar binnen deze perken kan zij toch door veranderingen, vervormingen, combineeringen, enz. iets geheel nieuws scheppen.
Zij doet dit b.v. in den droom, maar bij uitnemendheid in de kunst. Dit nieuwe wordt bepaald door een „doorleven” (erleben). De kunstenaar (schilder, beeldhouwer, enz.) moet vormen aanschouwd hebben, om vormen te scheppen ; de musicus, de dichter moet iets doorleefd hebben om den hoorder onder de macht van zijn woorden en tonen te brengen. De diepte van het doorleven, de fijnheid en klaarheid van het schouwen is de beslissende factor voor de praestaties der ph. Maar dit doorleven en dus het scheppen van het kunstwerk, berust niet op den bewusten wil des kunstenaars.
Deze heeft het niet in zijn macht. De taal drukt dit uit door den term „inspiratie”, die een ingrijpen van hoogere, goddelijke machten in het menschelijke aanduidt. De ph. neemt haar materiaal uit de associatie, maar gaat verder dan deze. In de kunst heeft zij haar eigen logika en wetmatigheid. — Vgl. Dilthey, Die Einbildungskraft des Dichters ; Ribot, Essai sur l’imagination créatrice (1900) ; Lucka, Die Ph. (1908).