Pauskeuze - In de oudste tijden had het bezetten van den pauselijken stoel op dezelfde wijze plaats als dat der bisdommen in het algemeen; de naburige bisschoppen kwamen te Rome bijeen en onderhandelden met de geestelijkheid en het volk over het wederbezetten van den stoel. Tengevolge van de bekeering der Rom. keizers tot het Christendom, kwam er een nieuwe invloed bij, daar dezen zich bevoegd achtten, bij verdeeldheid in de keuze de beslissing te geven. Hierop maakten ook aanspraak de latere heerschers in Italië, hetzij dat dit Germanen-vorsten als Odoacer, Theodorik de Groote of Grieksche of Duitsche keizers waren. In dien toestand werd de eerste ingrijpende verandering aangebracht door paus Nicolaus II (1058—61), die verordende, dat de kardinaal-bisschoppen eerst onderling over de keuze zouden beraadslagen, vervolgens de kardinaal-clerici en eindelijk ook de overige geestelijkheid en het volk; tevens houdt Nicolaus II hierbij rekening met Hendrik IV en zijn opvolgers, wien hij een persoonlijk recht van bevestiging schenkt.
Deze manier van pauskeuze is langzamerhand in zooverre veranderd, dat alle invloed van den Duitschen koning als keizer alsmede die van de geestelijkheid en van het volk geheel verviel, en de kardinalen het uitsluitend kiesrecht verkregen; ook moest voortaan de gekozene zelf kardinaal zijn. De bijzonderheden der pauskeuze zijn in den loop der tijden door een menigte pauselijke constituties nauwkeurig geregeld; wij noemen hier slechts de bepaling van Alexander van 1179, dat de meerderheid der stemmen twee derden der aanwezige leden moet bedragen, en die van Gregorius X van 1274, dat de kardinalen tien dagen na den dood van den p. in het paleis, waar deze gestorven is, in een totaal van de buitenwereld afgesloten ruimte (conclaaf) moeten bijeenkomen en zoo spoedig mogelijk een opvolger kiezen. Het conclaaf bestaat ook thans nog voor iedere verkiezing van een nieuwen p. en werd gewoonlijk in het Quirinaal, sedert den dood van Pius IX evenwel in het Vaticaan gehouden. Niemand der kardinalen wordt daartoe opgeroepen, doch ieder heeft zich, indien hij van zijn stemrecht gebruik wil maken, terstond na het ontvangen van het doodsbericht daarheen te begeven; geen hunner mag, tenzij in geval van ziekte en dan met verlies van stemrecht, vóórdat de verkiezing geëindigd is, het conclaaf verlaten. Sinds het einde der 14de eeuw worden enkel kardinalen en sinds begin der 16de eeuw enkel nog Italianen tot paus gekozen. De verkiezing zelve geschiedt in den regel door het scrutinium, het stemmen met biljetten, waarbij zich vroeger aansloot het verkiezen bij acces. Dit acces bestond hierin, dat wanneer de meerderheid bij het scrutinium naar een bepaalden persoon overhelde, de kardinalen, die tot dusver op een anderen persoon gestemd hadden, tot den persoon der meerderheid konden overgaan. Is de vereischte meerderheid van twee derden op een der kardinalen uitgebracht, dan begeeft de kardinaal-deken zich tot den gekozene om hem te vragen of hij de keuze aanneemt; zoo ja, dan wordt hem de Visschersring aan den vinger gestoken en moet hij terstond den naam noemen, dien hij als p. voeren wil, daar sedert Sergius IV (1009) ’t vaste gebruik bestaat, dat ieder nieuwgekozen p. zijn gewonen naam aflegt en een anderen aanneemt.
Daarop gaat de oudste kardinaal-diaken uit een venster aan het volk bekend maken, dat er een nieuwe p. gekozen is, met deze woorden: Annuntio vobis gaudium magnum: habemus Papam. (Ik verkondig u een groote blijdschap: wij hebben een paus). Hierop wordt de gekozene naar de sacristie geleid en met pauselijk gewaad bekleed en neemt daarna, vóór het altaar gezeten, de huldiging der kardinalen, die hem op voet, hand en mond kussen, in ontvangst. Inmiddels is het conclaaf weer geopend. De p. begeeft zich vervolgens in optocht naar de Sint Pieter, waar hij, na een tweede huldiging in de Sixtijnsche kapel, tijdens het „Te Deum” de derde, openbare huldiging ontvangt en daarna den apostolischen zegen verleent aan het volk. In overeenstemming met de oude wetgeving en o. a. tengevolge van het veto door een der kardinalen namens Oostenrijk in het conclaaf van 1903 uitgebracht, gaf Pius X in 1904 door de Constitutie Vacante Sede Apostolica een nieuwe regeling, waarin het veto van een of anderen staat werd verworpen. Bovendien bevestigde hij de constitutie van Leo XIII Praedecessores Nostri (1882), waardoor het acces is vervallen en de p. enkel geschiedt door één of meer scrutinia; waardoor slechts één stem boven de helft wordt gevorderd.