Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Rome

betekenis & definitie

Rome - hoofdstad van Italië, 606.000 inw. (Napels is de volkrijkste stad: 720.000). R. heeft, zoowel ten opzichte van de Middell. Zee, als van Italië, een centrale ligging. Het vormt ’t snijpunt van Italië’s middelste parallel en middelste meridiaan, ligt evenver ongeveer (400 K.M.) van Genua, Venetië, Brindisi, Messina, Palermo en Cagliari.

Het oude R. ontstond in het centrum van Midden-Italië’s grootste vlakte, waar de laatste heuvels zich aan den Tiber verheffen en de scheepvaart van uit zee ophield, tevens als overzetplaats langs de wegen door Sacco en Chianadal. Voor bouwwerken was steen in overvloed, vooreerst tufsteen uit de catacomben, z. steengroeven, die zich voor de poorten uitstrekken en die ook voor begraafplaatsen hebben dienst gedaan. Uit klei werd steen gebakken, travertijn kwam van Tivoli, kalksteen uit de Appenijnen, later over zee marmer van Carrara. Oorspronkelijk verrees de stad op den linker-Tiberoever, nam weldra echter 7 heuvels in beslag. Tegenwoordig is dat getal tot 11 aangegroeid, n.l. op den linkeroever met Monte Pincio en M. Testaccio, op den rechter met Janiculus on Vaticanus. In 187(besloeg de stad een oppervlakte van 15 K.M.2, nu ongeveer 40 K.M.2 De bevolking wordt voor het begin onzer jaartelling nu eens op 850.000, dan weer op één of 1/2 millioen inw. geschat. In ’t jaar 395 n. Ohr. zou ze 300.000 geteld hebben ; in 476 :

; in 1350 : 17.000 ; in 1515 : 85.000 ; 1700: 150.000; 1881: 300.000 ; 1901: 463.000; 1911: 542.000. De hoogten boven zeeniveau zijn: Pantheon 13 M., Poro romano 16, St. Pietersplein 20, Colosseo 23, Campidoglio 38, Aventino 46, Quirinaal 47, Palatino 51, Stazione Termini 58, Porta S. Pancrazio 83. Drie beschavingsperioden drukken op R.’s uiterlijk haar stempel: antieke bouwwerken stellen hun kolossale afmetingen tegenover het kerk- en kloosterleven der Middeleeuwen, terwijl de hedendaagsche wereld zich tusschen thermen, grafteekens en kloosters met geweld een weg baant. Stations en fluitende locomotieven te midden van de reusachtige overblijfselen uit het keizerlijk Rome, triomfzuilen, met een heilige er op, obelisken boven met één kruis en beneden een inschrift, dat zij het Christendom zijn gewijd, een modern theater achter het grafteeken van Augustus. Eindelooze rijen monniken en bedevaartgangers in gebogen houding galmen te midden van het lawaai van omnibussen en trams. R. is niet alleen groot geworden als hoofdstad van ’t koninkrijk Italië, maar tevens als metropool van den Katholieken godsdienst; seminariën van verschillende kloosterorden, zoowel als tal van andere inrichtingen hebben er hun zetel, waarvoor jaarlijks ook uit het buitenland groote geldsommen vloeien. Een andere bron van inkomsten leveren de pelgrimscharen en de tallooze vreemdelingen, die de monumenten en de kunstschatten komen bezichtigen.

Langzamerhand verandert Rome’s uiterlijk, sinds het hoofdstad is : een stroom van beambten en andere bewoners (in 1895 was slechts 45 % der bevolking in R. geboren) heeft nieuwe wijken doen verrijzen, die zich om de overblijfselen van den ouden tijd dringen en ze bedreigen. Reeds vele prachtige adellijke landhuizen uit den Renaissancetijd moesten voor eentonige, moderne stratenrijen plaats maken. Groot-industrie is nog maar in opkomst en gesticht door nieuwaangekomenen. Belangrijk zijn de marmerwerken, kunstindustrie, mozaïekwerk en de steengroeven. Handel reikt nog niet veel verder dan de eigen behoefte. De zeehaven is Civita Vecchia. De koning resideert in het Quirinaal, de paus in het Vatikaan en bezit bovendien het Lateraan, verscheidene kerken en de villa Castel-Gandolfo aan het Albaner meer. Om R. ligt de dorre, onbewoonde Campagna, de lustoorden der inwoners van R. liggen verder, op de bergen, vooral de Albaansche, bij Frascati, bij Tivoli.

Archaeologie. De opgravingen der laatste tijden hebben bewezen, dat de traditie over het ontstaan van R. tenminste in zooverre juist is, dat de oudste nederzetting op den Palatijn gewettigd was. Dit,,eerste” R. begroef zijn dooden op het Forum. Op de heuvels rondom zijn misschien andere dorpjes geweest, maar van een omwalling blijkt niets vóór den bouw van den zoogenaamden „muur van Servius Tellius”, waarvan heele stukken nog overeind staan. Deze dateeren uit de 4e eeuw v. C. Naar alle waarschijnlijkheid was R. dus vóór den inval der Galliërs (390 v. C.) nog geen vesting. De zeer omvangrijke muur van S. T. bleef tot ca. 200 v. C. de stad omsluiten, daarna werd zij doelloos en ging de bebouwing er buiten. — Van de bouwwerken der repubiikeinsche periode zijn in ’t algemeen slechts geringe resten, fundamenten en brokken muur, overgebleven. Alles wat boven den grond stond, werd in den keizertijd, soms zelfs herhaaldelijk meest na een brand, herbouwd. De voorstelling, die wij ons op grond van de bewaarde fragmenten maken, is dan ook die van het keizerlijke R., van Augustus tot den Gotenkoning Theodorik (die als laatste zich gelegen liggen liet aan het onderhoud en herstel der openbare gebouwen). Behalve waar het bijna onverwoestbare steenmassa's geldt, zooals het Colosseum, de keizerspaleizen op den Palatijn, de waterleidingen en dgl. zijn de antieke monumenten slechts ongedeerd bewaard gebleven als er Christelijke kerken ingebouwd of zij door de pausen gewijd werden (b.v. de zuilen van Traianus en Marcus Aurelius).

Toch kwamen en komen nog altijd uit den bodem verbazende rijkdommen aan fragmenten te voorschijn. Dit is voornamelijk te danken aan de gewoonte der opeenvolgende bewoners de onbruikbaar geworden gebouwen hunner voorgangers niet tot op de fundamenten af te breken, maar de onderste verdieping er van te laten staan, vol te gooien met puin en aarde en daarop de nieuwe paleizen en huizen op te trekken. Alleen bij tempels werd, waarschijnlijk om godsdienstige redenen, het eens gewijde grondvlak gehandhaafd en nam dus het nieuwe Godshuis, ook wat niveau betreft, de plaats in van het oude. Eerst de Christenen legden soms nieuwe, hoogere vloeren. Terwijl de openbare gebouwen tamelijk goed bekend zijn (men zie daarover b.v. Colosseüm, triumfbogen, Palatijn, Forum, Pantheon), is van de woonhuizen van het klassieke R. weinig bewaard. Van een paar — dat van Augustus’ moeder Livia op den Palatijn en het onder de kerk S. Giovanni e Paolo opgegravene — kunnen we ons een vrij goed denkbeeld vormen. Het eerste vertoont het ruim uitgebouwde type van het Pompejaansche huis (bijna alle kamers gelijkvloers om een binnenplaats gegroepeerd); het tweede leek op een groot stadhuis van tegenwoordig in Parijs b.v. — Litt.: Lanciani (in Eng. vert.), The ruins and excavations of ancient Rome, Londen 1897; Petersen, Vom alten Rom, 1898; Hülsen, Die neuesten Ausgrabungen auf dem Forum romanum, 1910.

Kunst. Zie ROMEINSCHE KUNST en ITALIË, Kunst.

Geschiedenis. Oudheid. Volgens de sage werd R. in 753 v. C. door Romulus en Remus, de als herders opgegroeide zonen van den krijgsgod Mars en de Vestaalsche maagd Rhea Sylvia (die van den Trojaan Aeneas afstamde), gesticht op de zeven heuvelen aan den linker Tiberoever, ongeveer 20 K.M. van zee verwijderd. Opgravingen hebben evenwel bewezen, dat reeds lang daarvoor (± 950) verschillende gedeelten van Rome bewoond waren en dat de stad langzamerhand is ontstaan door samengroeiïng van de nederzettingen op de verschillende heuvels. — R., in den oudsten tijd, omvat de eerste nederzetting, n.l. die op den Palatinus (later Roma quadrata genoemd). De tweede gedaante omvat ook den Esquilinus en de Westelijke uitloopers van den Caelius (Septimontium). Een verdere uitbreiding bracht de rest van den Caelius, verder den Viminalis en den Quirinalis bij R. (stad der vier regionen: Suburana, Esquilina, Collina en Palatina), terwijl Servius Tullius den Aventinus eraan toevoegde. — Deze uitbreidingen beteekenen voornamelijk een uitbreiding der muren, die Rome dus de beteekenis van een vesting geven. Sinds 200 v. C. echter werden de muren verwaarloosd en in den tijd van Sulla had de stad haar karakter van vesting verloren. Eerst in 270 n. C. begonnen de keizers weer aandacht te schenken aan de versterking der stad, met het oog op Germanen-invallen. Deze muur (door keizer Aurelianus begonnen) omvatte ook het stadsgedeelte op den rechter Tiber-oever, dat reeds vóór 200 v. C. begon bebouwd te worden.— Verschillend van den tot beveiliging dienenden stadsmuur is de gewijde stadsgrens, het pomerium, dat aangaf het ambtsgebied der Romeinsche magistraten.

Vreemde godheden konden slechts buiten het pomerium heiligdommen hebben; daar alleen konden de vergaderingen der comitia centuriata (vergadering van het in centuriën ingedeelde volk) plaatsvinden ; binnen het pomerium gold ook het recht van beroep. Het spreekt vanzelf, dat ook deze stadsgrens herhaaldelijk is uitgebreid, o. a. door koning Servius Tullius, Sulla, Caesar en de keizers Claudius, Vespasianus, Hadrianus, Aurelianus. — Centrum van de stad was het aan den voet van den Capitolinus gelegen forum Romanum, omgeven door tempels, zuilengangen en vergaderzalen; daarover liep de groote verkeersader, de Via Sacra; daar stond het spreekgestoelte (rostra); daar sprak de praetor recht; daar of in de onmiddellijke omgeving waren de voornaamste markten. Daaraangrenzend ten Noorden bouwden vele keizers de z.g.n. keizerfora(Caesar, Augustus, Vespasianus, Trajanus), terwijl hoog op den alles beheerschenden Capitolinus de tempel verrees van Iuppiter Optimus Maximus. Dicht daarbij lag de Palatinus, waar in den keizertijd de steeds meer zich uitbreidende keizerpaleizen (Palatium) verrezen. — Vooral in den keizertijd heeft de stad zich geweldig uitgebreid. Ontelbare tempels en parken werden aangelegd, maar ook meer practische bouwwerken, als waterleidingen en rioleeringen, werden door de keizers niet veronachtzaamd. In de laatste twee eeuwen echter is, als gevolg van de splitsing van het rijk, deze uitbreiding geheel tot stilstand gekomen.

Verdere Gesch. zie ROMEINSCHE RIJK, KERKELIJKE STAAT. (Supplem.).