Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 12-01-2019

Paris

betekenis & definitie

Paris, - 1) plantengeslacht der Liliaceeën, met 8 soorten in het gematigde Europa en Azië. Paris quadrifolia, de Eenbes, is een kruidachtige plant, met een eenbloemigen stengel, 4, in een krans zittende bladeren, een eindelingsche groenachtige bloem en een zwarte besvrucht. Bloeit in Mei en Juni en komt bij ons in bosschen zeldzaam voor. Gaat voor giftig door.

2) ook Alexander; in de sage de tweede zoon van Priamus en Hecabe, bekend als de oorzaak van den Trojaanschen oorlog.
3) Gaston, Fr. schrijver en philoloog, geb. te Avenay (Marne), in 1839, overleed te Cannes, in 1903, zoon van Paulin Paris, studeerde te Bonn en Göttingen (1856-1858), werd directeur van de „Ecole des Hautes Etudes”, hoogleeraar aan het „Collège de France”, waar hij zijn vader opvolgde (1872), lid van de „Académie des Inscriptions et Belles-Lettres” (1876) en van de „Académie française” (1896). Hij was een van de grondleggers van het wetenschappelijk philologisch onderwijs in Frankrijk en één van de stichters van de Revue critique (1866), Hij schreef belangrijke werken over de Fr. taal en letterkunde in de Middeleeuwen: Histoire poétique de Charlemagne (1865); een studie over les Romans de la Table ronde in de Histoire littéraire de la France. Zijn voornaamste wetenschappelijke artikels zijn verschenen in de door hem en Paul Meyer gestichte Romania en in het Journal des Savants. Evenals zijn vader heeft hij ernaar gestreefd bij het beschaafde publiek belangstelling te wekken voor de oudere Fr. letterkunde. Zoo schreef hij: Manuel d'ancien français (1888), la Poésie du moyen âge (1895), Poèmes et légendes du moyen âge (1900), een bewerking in modern Fransch van Aventures merveilleuses de Huon de Bordeaux (1900). Zijn laatste werken waren François Villon (1901) en Légendes du moyen âge (1903). Zijn theorie over den oorsprong van het Oud-Fransche heldendicht heeft in den loop der tijden veel bestrijding ondervonden.
4) Paulin, Fr. geleerde, geb. te Avenay (Marne) in 1800, overleed te Parijs in 1881, vader van Gaston Paris, zei de studie van de rechten vaarwel, wijdde zich geheel aan die van de Oud-Fr. letterkunde, en werd een baanbreker op dit gebied. In 1853 werd hij benoemd tot hoogleeraar aan het „Collège de France”. Hij bezorgde de uitgave van verscheidene „chansons de geste” (Berthe aux grands pieds, 1831; Garin le Lorrain, 1833), droeg veel bij tot het ontwarren van den chaos der Britsche romans en onderwierp de epische gedichten, die op de Kruistochten betrekking hebben, aan een diepgaand onderzoek (la Chanson d'Antioche, 1848). Tot zijn voornaamste geschriften behooren zijn aanteekeningen op de dichters van de 13de eeuw, die opgenomen werden in de Histoire littéraire de France. Ook had hij de samenstelling ondernomen van een uitvoerigen catalogus van de handschriften, die het eigendom zijn van de „Bibliothèque Nationale”, maar dit werk bleef onvoltooid. Bovendien heeft hij verscheidene Oud-Fr. werken (les Aventures de Maître Renard. 1861; Garin le Lorrain, 1862) in modern Fr. overgebracht. Eindelijk verschenen nog van zijn hand een nieuwe uitgave van de Chroniques de Saint Denis (1836) en een van de Historiettes van Tallemout des Réaux (1862).