Origenes, - de kerkvader, zoon van Leonidas, geb. 185 n. C. te Alexandrië, gest. 254 te Tyrus, leerling van Clemens Alexandrinus, hield zich in zijn jeugd bezig met taalkundige en wijsgeerige studiën en bezocht de school van Ammonius Saccas, verdedigde later het Christendom in verscheidene werken, ook op gronden aan de oude Grieksche wijsgeeren ontleend. Zijn groote werkkracht verschafte hem den bijnaam „adamantinus”. — Van zijn wijsgeerige werken bezitten wij nog zijn Verdediging van het Christendom (tegen de scherpzinnige aanvallen van Celsus) en zijn Principes (4 boeken, hoofdz. alleen in Latijnsche bewerking). Zijn denken is sterk beïnvloed door de neo-platonisch-gnostische filosofie. God is de eeuwige oergrond aller dingen en schept bestendig den Zoon (logos) zooals het licht zijn eigen glans.
De wereld ontstaat door afval van God, doordien de geschapen geesten van hun vrijheid gebruik maken. Maar in haar openbaart zich een goddelijk opvoedingsplan, waardoor allen ten slotte verlost en tot God teruggebracht worden (apokatastasis). O. onderscheidt een somatisch, psychisch en pneumatisch Christendom, waarmee correspondeeren een letterlijke, zedelijke en geestelijke (allegorische) uitlegging der H. Schrift. Alle wonderen zijn in hoogeren zin natuurlijk; een andere opvatting zou een beleediging zijn der goddelijke Rede. Onder Justinianus werd O.’s leer als kettersch veroordeeld.