Onderzeeboot - Na verschillende ontwerpen en constructies met name van den Zweed Nordenfelt (1885) zonder het gewenschte gevolg, werd Goubet in Frankrijk de stamvader van de vele onderzeebootontwerpers. De eerste werkelijke gouvernementsonderzeeboot was daar de „Gymnote”, daarna kwam de „Gustave Zédé” en nadien werd geregeld gebouwd en proeven genomen. In Amerika werd in 1893 een prijsvraag geopend voor een ontwerp van een onderzeeboot. De voornaamste uitvinders, die plannen inzonden, waren Baker, Holland en Lake.
Van den eerste is het bij proefnemingen gebleven. Mr. Holland is echter meer bekend; hij had reeds van 1875 af onvermoeid doorgewerkt aan het vraagstuk der onderzeeboot. Zijn „Holland I” was voor één man ingericht, die de boot door middel van zijn voeten voortbewoog. Daarna ontstonden steeds verbeterde booten, waaronder in 1900 het z.g. Addertype of Holland IX. Boven water varende had deze boot als beweegkracht een gasolinemachine en ondergedompeld een electromotor en accumulatoren, beide direct aan de schroefas gekoppeld. Een aircompressor, met afzonderlijken motor, diende om de luchtreservoirs te vullen met lucht onder buitengewoon hoogen druk. Deze diende niet alleen voor het lanceeren der tor pedo’s, doch ook tot verwijdering van den waterballast en het sturen. Een kleine motor diende om ondergedompeld de vuile lucht uit te drijven, terwijl een andere motor voor het ventileeren der batterij diende.
De boot had 4 roeren, twee verticale en twee horizontale, alle achteruit aangebracht. De bemanning bestond uit 4 tot 6 man en de bewapening uit een lanceerbuis, vóór in de boot. — Simon Lake bouwde, hoewel zijn plannen niet door het Amerikaansche Gouvernement werden aangenomen, de „Protector”, die later door Rusland werd aangekocht. Eigenaardig van deze boot is de vorm van den bovenbouw, die dit vaartuig meer doet gelijken op een gewoon schip en waarin gasolinetanks, enz. zijn aangebracht; verder de twee wielen, die, buiten de ligplaatsen gebracht, de boot in staat stellen over den bodem te rollen, maar die tegenwoordig hoofdzakelijk dienen om den schok over te nemen, wanneer de boot den bodem raakt. De Lakeboot heeft een losse kiel, die ze, als dit voor de veiligheid, noodig is, kan laten slippen en bovendien 2 ankergewichten, waarmede zij op zekere diepte kan blijven liggen met een weinig reservedrijfvermogen en door het indraaien binnenboord van de ankerreepen, die diepte kan varieeren. Ten slotte is er een duikkamer in, waardoor een duiker de boot onder water kan verlaten en er weer in komen. Bij de moderne booten is men langs empirischen weg gekomen tot een voor de vaart zoo gunstig mogelijken vorm, welke de boot tevens goed bestuurbaar maakt. De doorsnede van den kop is vaak een staande ellips, het midden een cirkel en de staart een platliggende ellips, voor de plaatsing der 2 assen naast elkaar is deze staartvorm zeer gunstig. Uit nevenstaande afbeeldingen van de Nederlandsche O II is deze vorm zeer goed waar te nemen.
De moderne onderzeebooten hebben alle minstens 2 boegbuizen en de grootere ook minstens één hekbuis, voor het lanceeren van torpedo's. Voorts zijn zij voorzien van snelvuurkanonnen in hefkoepels met pantserschilden, die gedurende het onderwater varen geheel in de boot kunnen worden geborgen. Ook hebben zij een of meer zoeklichten aan boord. De voortbeweging geschiedt boven water tegenwoordig meestal met ruwoliemotoren (Dieselmotoren), die de boot een vaart van ongeveer 20 mijl kunnen geven, terwijl de boot onder water wordt voortbewogen door middel van electromotoren, die hun stroom verkrijgen uit accumulatorenbatterijen, welke doorgaans midden onder in de boot in een tank geplaatst zijn, welke met lood en speciale gummi gevoerd is. Om onder water varende te kunnen zien, wat aan de oppervlakte voorvalt zijn de booten gewoonlijk voorzien van twee periscopen (zie PERISCOPE). De toren van de boot is evenals de daaromheen gebouwde golfbreker, welke dient om den weerstand van den toren in het water te verkleinen, van brons in verband met het kompas, dat in dien golfbreker is opgesteld en met spiegels beneden in het centraal station door den roerganger en den commandant wordt afgelezen.
De golfbreker, die voor en achter puntig toeloopt, draagt ook de navigatielantaarns en hier doorheen loopen de periscope-leibuizen en de ventilatoren voor de batterij en de inlaatventilator voor de Dieselmachine, als men bij ruw weer varen moet met gesloten torenstelsel. De toren, waarin alle commandoapparaten voorkomen, heeft een bovendeksel, patrijspoortjes en een benedendeksel op het duiklichaam van de boot. De twee deksels dienen om den toren als vluchtsluis te gebruiken ingeval van een ongeluk. Een of meer telefoonboeien, d. w. z. drukvaste stalen doozen, waarin een telefoon en waarop een lamp, bevinden zich in holten van den bovenbouw en kunnen van binnen uit worden losgemaakt, waarna de boei aan de oppervlakte komt en men met de lamp Morseseinen kan geven en als de boei door een ander schip gevonden is, met de boot kan telefoneeren. De groote booten hebben alle een draadloos station met een neerklapbaren, aan dek vast te beugelen mast, terwijl zij verder nog voorzien zijn van een onderzee-signaalinrichting.