Wat is de betekenis van Zweed?

2024-04-28
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Zweed

iemand met de Zweedse nationaliteit; iemand die behoort tot het Zweedse volk; iemand die afkomstig is uit Zweden; inwoner van Zweden

2024-04-28
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

Zweed

Zweed - Zelfstandignaamwoord 1. (demoniem) een inwoner van Zweden, of iemand afkomstig uit Zweden

2024-04-28
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Zweed

m. (Zweden), 1. bewoner van —, man uit Zweden ; 2. Zweeds schip ; 3. ben. voor zeer grote en dikke spijkers van best Zweeds ijzer.

2024-04-28
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

Zweed

m. Zweden (bewoner van Zweden).

2024-04-28
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Zweed

(zwe:t) m. (Zweden) 1. inboorling, man afkomstig van Zweden: de is vrolijk, levenslustig, een liefhebber van gymnastiek en sport, beleefd voor de vreemdeling en gul tot verkwisting toe. 2. zweed, grote dikke spijker van Zweeds ijzer.

2024-04-28
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Zweed

m. (Zweden), bewoner van, man uit Zweden.

2024-04-28
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-04-28
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

ZWEED

ZWEED, m. (Zweden), bewoner van Zweden; — benaming van zeer groote en dikke spijkers van best Zweedsch ijzer gesmeed.